”Nederlandse leges te hoog en onevenredig”

Contentverzamelaar

”Nederlandse leges te hoog en onevenredig”

De leges die Nederland vraagt voor een aanvraag van niet-EU-onderdanen om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen zijn te hoog en lopen bovendien uit de pas met leges die EU-onderdanen moeten betalen voor een soortgelijk document. Dat heeft Advocaat-Generaal Yves Bot geadviseerd aan het EU-Hof. Deze zgn. derdelanders kunnen deze status krijgen als ze vijf jaar legaal en onafgebroken in Nederland hebben verbleven.

Het gaat om de conclusie van Advocaat-Generaal Bot in de zaak Commissie/Nederland (C-508/10).

De Nederlandse leges kunnen 7 tot 27 keer zo hoog zijn als de bedragen die EU-burgers moeten betalen voor soortgelijke documenten. De Commissie vindt dat Nederland hiermee inbreuk maakt op de richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (richtlijn 2003/109/EG)

Volgens Bot mogen lidstaten leges vragen van langdurig ingezetenen en hebben lidstaten zelfs een ruime handelingsmarge om de afgifte van verblijfsdocumenten van een legesheffing afhankelijk te stellen en om het bedrag van de leges te bepalen. Die beoordelingsmarge is echter wel begrensd.

De lidstaten mogen hun handelingsvrijheid niet op zodanige wijze gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de richtlijn en aan het nuttig effect ervan. Het doel van de richtlijn langdurig ingezetenen is volgens Bot de integratie van langdurig ingezetenen te vergemakkelijken door hen (gedeeltelijk) gelijk te stellen met burgers van de EU. De leges mogen volgens Bot niet zo hoog worden dat onderdanen die niet over voldoende financiële middelen beschikken ze niet kunnen betalen. Dat zou een indirect middel zijn om de uitoefening van de door de richtlijn verleende rechten te beperken of aan meer gegoede onderdanen van een derde land voor te behouden. Het doel en effect van de richtlijn komt daarmee in gevaar.

Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen moeten gelijk behandeld worden als EU-burgers voor zover ze zich in dezelfde situatie bevinden. Dit raakt aan de eerbiediging van de grondrechten (beginsel van gelijke behandeling). Volgens Bot verschillen de werkzaamheden die moeten worden verricht bij een aanvraag van een langdurig ingezeten derdelander niet wezenlijk met de werkzaamheden voor een EU-burger en is de vergunning voor EU-burgers naar zijn aard niet wezenlijk verschillend met die van langdurig ingezetenen.