14 maart: BTW-heffing door Italiaanse regio's is nietig volgens Advocaat-Generaal

Contentverzamelaar

14 maart: BTW-heffing door Italiaanse regio's is nietig volgens Advocaat-Generaal

Pers en Voorlichting Hof van Justitie

PERSCOMMUNIQUE nr. 21/06

14 maart 2006

Conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-475/03 ( [[ volledige tekst]] )

Banca Popolare di Cremona / Agenzia Entrate Ufficio Cremona

VOLGENS ADVOCAAT-GENERAAL STIX-HACKL STAAT DE ZESDE BTW-RICHTLIJN IN DE WEG AAN EEN HEFFING ALS DE ITALIAANSE "IRAP"

Zij stelt evenwel voor dat het arrest van het Hof slechts effect dient te hebben na het eind van het aanslagjaar waarin het wordt gewezen, behalve voor personen die voor een bepaalde datum een procedure in rechte hebben ingeleid

Banca Popolare di Cremona vordert terugbetaling van bedragen die zij heeft betaald uit hoofde van de Italiaanse imposta regionale sulle attività produttive (IRAP), een aan natuurlijke en rechtspersonen opgelegde regionale heffing met een basistarief van 4,25 % van de nettowaarde van hun productie in de regio. Het tarief kan van de ene regio tot de andere met één procent verschillen, en de berekening van de nettowaarde varieert naargelang van de soort betrokken organisatie.

De vordering is aanhangig gemaakt bij de Commissione Tributaria Provinciale di Cremona (provinciale belastingrechter te Cremona), die het Hof van Justitie de vraag heeft gesteld of de IRAP verenigbaar is met de bepalingen van de Zesde BTW-richtlijn die lidstaten verbieden met de BTW vergelijkbare belastingregelingen in te voeren of te handhaven, ten einde de goede werking van de BTW niet in gevaar te brengen.

Op 17 maart 2005 nam advocaat-generaal Jacobs conclusie in deze zaak, waarin hij concludeerde dat een nationale heffing met de kenmerken van de IRAP verboden is door de Zesde BTW-richtlijn. Daar dit evenwel zou betekenen dat grote bedragen die in strijd met het gemeenschapsrecht zijn geheven, moeten worden terugbetaald, waardoor de financiering van de regio's in Italië ernstig zou worden verstoord, en aangezien de Commissie lijkt te hebben bijgedragen tot de opvatting van de Italiaanse regering dat de IRAP verenigbaar was met het gemeenschapsrecht, gaf hij het Hof in overweging de werking van zijn arrest in de tijd te beperken. Bovendien suggereerde hij een nieuwe benadering met betrekking tot die beperking, bijvoorbeeld door in het arrest de IRAP onwettig te verklaren maar tegelijkertijd een in de toekomst gelegen datum te bepalen vóór welke particulieren zich in een vordering tegen de staat niet op die onwettigheid kunnen beroepen.

De mondelinge behandeling is daarop heropend en tijdens een terechtzitting op 14 december 2005 hoorde het Hof aanvullende argumenten van Banca Popolare, de Commissie en een aantal lidstaten.

In haar conclusie van vandaag is eerste advocaat-generaal Christine Stix-Hackl, aan wie de zaak na het vertrek van advocaat-generaal Jacobs op 10 januari 2006 is toegewezen, het met hem eens dat de IRAP, zoals omschreven door de verwijzende rechter, de wezenlijke kenmerken van de BTW bezit, namelijk de algemene toepassing, de evenredigheid aan de prijs, het feit dat zij wordt geheven in elke fase van de productie en de distributie en het feit dat zij wordt geheven over de waarde die in elke fase aan een levering wordt toegevoegd, met een mechanisme voor de aftrek van eerder betaalde belasting - indien de verhouding tussen de bedragen die als IRAP en BTW worden betaald door een representatief staal van ondernemingen in wezen constant is. Het staat aan de nationale rechter om uit te maken of dit het geval is, gelet op de kenmerken van de IRAP. Zo ja, dan is de IRAP door de Zesde BTW-richtlijn verboden.

Aangaande de beperking van de werking in de tijd is advocaat-generaal Stix-Hackl het met advocaat-generaal Jacobs eens dat op grond van de onbetwiste bewijzen die aan het Hof zijn voorgelegd, met name het feit dat de Commissie Italië had verzekerd dat de IRAP verenigbaar is met het gemeenschapsrecht en dat de Italiaanse regering het terug te betalen bedrag op 120 miljard euro raamt, een beperking van de werking van het arrest in de tijd gerechtvaardigd is.

Wat de beperking zelf betreft, suggereert zij dat het passend zou zijn, een latere datum te bepalen waarop het arrest van het Hof effect heeft, zodat Italië een nieuwe regeling kan vaststellen. Het is niet realistisch te verwachten dat de Italiaanse autoriteiten hun gehele stelsel van financiering van de regio's van de ene dag op de andere veranderen; indien belastingbetalers zich dadelijk op het arrest van het Hof zouden kunnen beroepen, zou de heffing in feite dadelijk worden afgeschaft. De advocaat-generaal suggereert derhalve dat het arrest uitwerking zou hebben vanaf het einde van het aanslagjaar waarin het Hof zijn arrest wijst; zo het arrest dit jaar wordt gewezen, zou het effect hebben vanaf eind 2006.

Gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak moet volgens advocaat-generaal Stix-Hackl op die beperking een uitzondering worden gemaakt voor eenieder die vóór de conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 17 maart 2005 in rechte terugbetaling heeft gevorderd. Haars inziens werd het vanaf die datum echt waarschijnlijk dat het Hof zou beslissen dat de IRAP onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht. Deze datum lijkt dan ook het meest opportuun om onderscheid te maken tussen eerdere vorderingen en potentieel speculatieve vorderingen die zijn ingesteld toen de kans op succes groot werd geacht.

N.B.: De conclusie van de advocaat-generaal bindt het Hof niet. De advocaten-generaal hebben tot taak het Hof in volledige onafhankelijkheid een juridische oplossing te bieden voor het concrete geschil. De rechters van het Hof beginnen vandaag met de beraadslagingen over het arrest, dat op een latere datum zal worden gewezen.