21 februari: Hof staat geen vooraftrek toe bij misbruik in verband met BTW-constructies

Contentverzamelaar

21 februari: Hof staat geen vooraftrek toe bij misbruik in verband met BTW-constructies

Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUE nr. 15/06

21 februari 2006

Arresten van het Hof in de zaken C-255/02, C-419/02 en C-223/03

Halifax plc e.a., BUPA Hospitals Ltd e.a., University of Huddersfield / Commissioners of Customs & Excise

DE Zesde BTW-richtlijn verzet zich tegen HET recht van een belastingplichtige om DE voorbelasting af te trekken indien DE transacties waarop dit recht is gebaseerd een misbruik vormen

Verder is, indien een vooruitbetaling is gedaan, meer bepaald vereist dat de goederen of diensten nauwkeurig zijn omschreven, opdat de BTW verschuldigd kan worden zonder dat de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht.

In deze drie zaken hebben Engelse rechterlijke instanties prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de Zesde richtlijn tot invoering van een gemeenschappelijk BTW-stelsel, in het kader van zaken over constructies die bepaalde ondernemers hadden opgezet om hun BTW-last te verlagen.

Halifax (zaak C-255/02), een bank, en University of Huddersfield (zaak C-223/03), een universiteit, wilden bouwwerken uitvoeren. Daar het overgrote deel van hun verrichtingen van de BTW was vrijgesteld, zouden zij slechts een minimale fractie van deze belasting hebben kunnen terugkrijgen. Halifax alsook University of Huddersfield hebben echter een constructie opgezet, waardoor zij via een reeks transacties waarbij verschillende ondernemingen of organisaties betrokken waren, in werkelijkheid de volledige voorbelasting op de bouwwerken konden terugvorderen.

In de zaak BUPA (zaak C-419/02) sloot een Britse onderneming die een groot aantal particuliere ziekenhuizen beheert, overeenkomsten met andere ondernemingen van dezelfde groep voor de toekomstige levering van geneesmiddelen en prothesen. Om onder een veel gunstiger BTW-stelsel te vallen, werden de betalingen in het kader van deze overeenkomsten gedaan alvorens de goederen werden geleverd en alvorens de regeling tot wijziging van dit stelsel in werking trad.

BUPA, Halifax en University of Huddersfield verzochten om teruggaaf dan wel aftrek van de BTW die zij op hun transacties in een eerder stadium hadden betaald. Deze verzoeken zijn door de Commissioners of Customs & Excise afgewezen. De Commissioners hebben geoordeeld dat een transactie, ongeacht de werkelijke aard ervan, die uitsluitend wordt verricht met de bedoeling BTW te ontwijken, op zich geen "levering" is en ook geen maatregel in het kader of ter bevordering van een "economische activiteit" voor BTW-doeleinden.

Verzoeksters zijn tegen de weigering van de Commissioners opgekomen bij Engelse rechterlijke instanties die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken om uitlegging van sommige bepalingen van de Zesde richtlijn. Zij wensen te vernemen of transacties zoals die welke thans aan de orde zijn, leveringen van goederen of diensten en een economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn vormen, indien zij worden verricht met de uitsluitende bedoeling een belastingvoordeel te verkrijgen, zonder ander economisch doel. Verder vragen zij of de Zesde richtlijn zich verzet tegen het recht van een belastingplichtige om de voorbelasting af te trekken, indien de transacties waarop dit recht is gebaseerd een misbruik vormen, en ten slotte, onder welke voorwaarden de BTW alsnog kan worden geïnd wanneer een misbruik is vastgesteld.

In de arresten Halifax en University of Huddersfield herinnert het Hof van Justitie eraan dat de Zesde richtlijn een stelsel heeft ingevoerd dat meer in het bijzonder is gebaseerd op een uniforme omschrijving van de belastbare handelingen. Uit de analyse van de begrippen "levering van goederen" en "dienstverrichtingen", alsook van "belastingplichtige" en "economische activiteit", blijkt dat deze begrippen, die de krachtens de Zesde richtlijn belastbare handelingen omschrijven, alle een objectief karakter hebben en onafhankelijk van het oogmerk of het resultaat van de betrokken handelingen worden gehanteerd. De vraag of de betrokken handeling is verricht met het uitsluitende doel een belastingvoordeel te verkrijgen, is dus irrelevant voor de vaststelling of die handeling een levering van goederen of een dienstverrichting en een economische activiteit vormt. Bijgevolg zijn handelingen zoals die welke in casu aan de orde zijn, leveringen van goederen of dienstverrichtingen en een economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn, indien zij voldoen aan de objectieve criteria waarop genoemde begrippen zijn gebaseerd, zelfs wanneer zij zijn verricht met het uitsluitende doel een belastingvoordeel te verkrijgen, zonder ander economisch doel.

Verder benadrukt het Hof dat de justitiabelen in geval van fraude of misbruik geen beroep op het gemeenschapsrecht kunnen doen. Dit beginsel van het verbod van misbruik geldt ook op het gebied van de BTW. Het Hof merkt op dat de Zesde richtlijn zich verzet tegen het recht van een belastingplichtige om de voorbelasting af te trekken indien de transacties waarop dit recht is gebaseerd een misbruik vormen. Om te kunnen vaststellen dat sprake is van een dergelijk misbruik, is ten eerste vereist dat de betrokken transacties, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de Zesde richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting daarvan, ertoe leiden dat in strijd met het doel van deze bepalingen een belastingvoordeel wordt toegekend. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.

Het Hof stelt ten slotte vast dat, aangezien geen enkele bepaling van de Zesde richtlijn betrekking heeft op de inning a posteriori van de BTW, het in beginsel aan de lidstaten staat om te bepalen onder welke voorwaarden de BTW door de schatkist kan worden nagevorderd, waarbij zij evenwel binnen de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende grenzen moeten blijven. Het Hof heeft er in het bijzonder aan herinnerd dat de maatregelen van de staten niet op zodanige wijze mogen worden aangewend, dat zij afbreuk zouden doen aan de neutraliteit van de BTW, en heeft verklaard dat, wanneer een misbruik is vastgesteld, de in het kader daarvan verrichte transacties zo moeten worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals zij zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen.

In het arrest BUPA herinnert het Hof aan de regel dat de BTW verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht. De mogelijkheid dat, indien vooruitbetalingen worden gedaan alvorens de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, de BTW verschuldigd wordt op het tijdstip van ontvangst van de vooruitbetalingen, ten belope van het ontvangen bedrag, vormt een uitzondering op de regel en moet strikt worden uitgelegd. Om onder deze uitzondering te vallen, moeten alle elementen van de toekomstige levering of van de toekomstige dienst reeds bekend zijn, en moeten dus in het bijzonder de goederen of de diensten op het tijdstip van de vooruitbetaling nauwkeurig zijn omschreven. Het Hof stelt bijgevolg vast dat niet binnen de werkingssfeer van deze uitzondering vallen: vooruitbetalingen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, van een forfaitair bedrag dat is betaald voor goederen die algemeen zijn omschreven op een lijst die te allen tijde met wederzijds goedvinden van de koper en de verkoper kan worden gewijzigd en aan de hand waarvan de koper de artikelen eventueel zal kunnen kiezen, op basis van een overeenkomst die hij te allen tijde eenzijdig kan opzeggen onder terugvordering van alle nog niet bestede vooruitbetalingen.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: CS, EN, FR, DE, ES, HU, IT, NL, PL, SK

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof
http://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=rechercher&numaff=C-255/02, 419/02 en 223/03
vanaf ongeveer 12.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught.
Tel: 00 352 4303 2170 Fax: 00 352 4303 3656