8 november: Arrest in de zaak C-443/03, Leffler

Contentverzamelaar

8 november: Arrest in de zaak C-443/03, Leffler

PERSCOMMUNIQUE nr. 95/05

8 november 2005

Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-443/03

Götz Leffler / Berlin Chemie AG

De weigering door de geadresseerde, een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk in ontvangst te nemen wegens de gebruikte taal, brengt niet de nietigheid van dit stuk met zich

De verzender kan het verzuim met betrekking tot de vertaling herstellen door de gevraagde vertaling alsnog toe te zenden

Teneinde de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures te verbeteren, heeft de Raad van de Europese Unie een verordening vastgesteld waarin het beginsel is neergelegd van rechtstreekse verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken. De verordening bepaalt dat degene voor wie deze stukken zijn bestemd, kan weigeren deze in ontvangst te nemen wanneer zij niet zijn vertaald in de officiële taal van de lidstaat waar het stuk wordt betekend of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt.

Leffler heeft in 2001 Berlin Chemie, een vennootschap naar Duits recht, voor een Nederlands gerecht in kort geding gedagvaard teneinde de door deze vennootschap ten laste van hem gelegde beslagen te doen opheffen en deze te doen verbieden, opnieuw beslag te leggen. Nadat de door hem gevraagde voorzieningen waren geweigerd, heeft hij hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat Berlin Chemie heeft opgeroepen tegen een rolzitting waar deze echter niet is verschenen. Berlin Chemie heeft namelijk geweigerd de dagvaarding in ontvangst te nemen omdat deze niet in het Duits was vertaald. Leffler heeft daarop het Gerechtshof verzocht tegen Berlin Chemie verstek te verlenen, hetgeen hem is geweigerd op grond dat de dagvaarding niet voldeed aan het taalvoorschrift van de verordening.

Tegen het arrest van het Gerechtshof heeft Leffler beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden, die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een aantal prejudiciële vragen heeft gesteld.

Het Hof is in de eerste plaats van oordeel dat de gevolgen van de weigering, een stuk in ontvangst te nemen, moeten worden bepaald door een autonome uitlegging van de verordening en niet naar nationaal recht.

Voorts is het van oordeel dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de vertaling van het stuk zo spoedig mogelijk en volgens de regels van deze verordening toe te zenden. Volgens het Hof kan een termijn van één maand nadat de verzendende instantie de informatie inzake de weigering heeft ontvangen, redelijk worden geacht, maar kan deze termijn ook door de nationale rechter aan de hand van de omstandigheden worden bepaald.

Met betrekking tot het gevolg van de toezending van een vertaling voor de datum van de betekening of de kennisgeving oordeelt het Hof dat de aanvrager zich moet kunnen beroepen op de oorspronkelijke betekening of kennisgeving, voorzover hij het noodzakelijke heeft gedaan om het verzuim met betrekking tot de vertaling zo spoedig mogelijk te herstellen. Voor een doeltreffende bescherming van de geadresseerde dient ten aanzien van deze partij echter uitsluitend de datum te gelden waarop hij de vertaling van het stuk heeft ontvangen.

Het Hof concludeert derhalve dat wanneer een stuk is geweigerd op grond dat dit niet is gesteld overeenkomstig het taalvoorschrift van de verordening en de verweerder niet verschijnt, de nationale rechter zijn beslissing moet aanhouden totdat is gebleken dat het verzuim is hersteld door toezending van een vertaling en dat deze tijdig genoeg is geschied om de verweerder gelegenheid te bieden verweer te voeren.