A-02/13 Adviesverzoek van de Europese Commissie

Contentverzamelaar

A-02/13 Adviesverzoek van de Europese Commissie

Adviesverzoek

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   19 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   5 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   15 oktober 2013 (fatale datum)
Trefwoorden: toetreding tot het EVRM

Onderwerp:
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 (in werking 03-09-1953)

Alle EULS zijn partij bij het EVRM-verdrag. Uit artikel 6 juncto artikel 13 en artikel 35, lid 1, van dat Verdrag volgt, enerzijds, dat tegen alle handelingen en maatregelen van de verdragsluitende partijen daadwerkelijk beroep moet kunnen worden aangetekend voor nationale instanties en, anderzijds, dat uitputting zonder resultaat van een dergelijk rechtsmiddel een voorwaarde is voor ontvankelijkheid van een tot het EHRM gericht verzoekschrift.
De EURCIE (verzoekster) overlegt bij onderhavig adviesverzoek de volledige tekst van het ontwerpakkoord over toetreding van de EU tot het EVRM, waarover op onderhandelingsniveau overeenstemming is bereikt. Zij is van mening dat het Hof in deze zaak uitspraak kan doen, zie de onderbouwing onder het kopje ‘juridische analyse – ontvankelijkheid’, zie pagina 27 van het document. De EURCIE is namelijk van mening dat het ontwerpakkoord het karakter van een ‘voorgenomen overeenkomst’ heeft in de zin van artikel 218, lid 11 VWEU. De adviesprocedure bij het Hof heeft immers tot doel complicaties als gevolg van rechtsgedingen ter zake van de verenigbaarheid met de Verdragen van internationale, de Unie bindende overeenkomsten te voorkomen.
In het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU, artikel 6) is reeds bepaald dat de EU zal toetreden tot het EVRM. Daarbij worden ook de eisen opgesomd waaraan het toetredingsakkoord moet voldoen. De EURCIE wijst met name op de juridische verplichting voor de instellingen van de EU om inspanningen voor het sluiten van het akkoord te leveren. Daarnaast zijn de EULS op grond van VEU artikel 4 lid 3 verplicht als bestaande partijen bij het Verdrag het sluiten te faciliteren. Het ontwerpakkoord garandeert naar mening van verzoekster dat bij toetreding tot het EVRM de specifieke kenmerken van de EU en van het recht van de Unie wat betreft het stelsel van rechtsbescherming in stand blijven en dat de toetreding de bevoegdheden van het Hof en artikel 344 VWEU onverlet laat.
Verzoekster gaat ervan uit dat zij in principe de Unie bij het EHRM zal vertegenwoordigen en dat in geval een bepaling van het recht van de EU voor het EHRM in het geding wordt gebracht zij betrokken zal worden bij het opstellen van procedurele handelingen voor het EHRM op grond van het beginsel van loyale samenwerking.

De EURCIE komt in haar verzoekschrift tot de conclusie dat het ontwerpakkoord met de Verdragen verenigbaar is. Zij legt uit hoofde van VWEU artikel 218, lid 11, aan het HvJEU de volgende vraag voor:
"Is het ontwerpakkoord inzake toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verenigbaar met de Verdragen?”

Specifiek beleidsterrein:
BZ