A-(Advies)

Contentverzamelaar

A-(Advies)

Adviesverzoek

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   24 november 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       19 december 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   19 januari 2018 (fatale datum)

Trefwoorden: handelsakkoorden; geschillenbeslechting

Onderwerp:
-           de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (hierna: CETA);
-           VWEU;
-           Handvest grondrechten;

Achtergrond:

Op 24.04.2009 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om onderhandelingen te openen met het oog op de sluiting van een brede economische en handelsovereenkomst met Canada. De CETA kon uiteindelijk worden ondertekend op 30.10.2016 tijdens de top EU-Canada. Binnen het Koninkrijk België is op 27.10.2016 tussen de federale regering en de regeringen van de betrokken gefedereerde entiteiten een intern akkoord bereikt over de ondertekening van de CETA. De verklaring van het Koninkrijk België betreffende de voorwaarden wat betreft de volmachten die deze ondertekening mogelijk maakt, omvat de verbintenis dat België het Hof zal verzoeken om een advies over de verenigbaarheid van een aantal bepalingen van de CETA met de Europese Verdragen. Op het niveau van het Koninkrijk België wenst een aantal gewest- en gemeenschapsregeringen – naar aanleiding van vragen van bepaalde regionale parlementen – vragen te stellen over sommige bepalingen van hoofdstuk 8 van de CETA waarbij een mechanisme wordt ingevoerd voor de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten (Investment Court System; hierna: ICS). Daarom heeft het Koninkrijk België – overeenkomstig verklaring 37 van het Koninkrijk België betreffende de voorwaarden wat betreft de volledige bevoegdheid van de federale staat en de deelentiteiten om de CETA te ondertekenen – besloten het Hof overeenkomstig artikel 218, lid 11, VWEU te verzoeken om een advies over de gestelde vraag.

Overweging:

Door het Hof te verzoeken om advies beoogt het Koninkrijk België bij te dragen tot de verduidelijking van het rechtskader waarin de CETA moet worden opgenomen, zonder zelf een standpunt in te nemen over de wijze waarop de aan het Hof voorgelegde vragen dienen te worden beantwoord. Het Koninkrijk België is zich tevens ervan bewust dat bepaalde maatregelen moeten worden vastgesteld ter uitvoering van de CETA en van verklaring 36 van de Commissie en de Raad betreffende het ICS, waarin het heet dat de Commissie het vaste voornemen heeft om het ICS onverwijld verder te evalueren, en wel binnen een zodanig tijdsbestek dat de lidstaten zich tijdens hun ratificatieproces over de evaluatie kunnen beraden. Deze evaluatie kan dus van invloed zijn op het huidige regelgevingskader, ter zake waarvan het Hof wordt verzocht om een stellingname, en in voorkomend geval op het advies van het Hof. Los van de maatregelen die ter uitvoering van de CETA en van verklaring 36 van de Commissie en de Raad betreffende het ICS moeten worden vastgesteld, wordt met de CETA een radicale hervorming van de beslechting van investeringsgeschillen nagestreefd die gebaseerd is op de gemeenschappelijke beginselen van de rechterlijke instanties van de Europese Unie en haar lidstaten, alsook van de internationale rechterlijke instanties die worden erkend door de Europese Unie en haar lidstaten, zoals het Internationaal Gerechtshof en het EHRM. Dit betekent een aanzienlijke vooruitgang voor de versterking van de eerbiediging van de rule of law. Het Koninkrijk België is zich ervan bewust dat de CETA en verklaring 36 van de Commissie en de Raad betreffende het ICS een stap zijn in de richting van een multilateraal investeringsgerecht, dat op termijn de rechterlijke instantie voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten zal zijn.

Adviesvragen:

Zijn de bepalingen van hoofdstuk 8 (‘Investeringen’), afdeling F (‘Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten’), van de op 30 oktober 2016 te Brussel ondertekende Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, verenigbaar met de Verdragen, met inbegrip van de grondrechten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: A-2/15; EHRM Zoubko e.a. v. Oekraïne, EHRM Volkov v. Oekraïne, EHRM Baka v. Hongarije

Specifiek beleidsterrein: BZ; JenV