A-G Ćapeta: rechterlijke instantie die uitspraak moet doen over eigen schending van EU-recht kan onpartijdig zijn
Nieuwsbericht | 13-08-2024
Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Ćapeta van 11 juli 2024 in de zaak C-369/23, Vivacom Bulgaria.
Achtergrond
In het arrest in de zaak Köbler heeft het EU-Hof geoordeeld dat het beginsel van de aansprakelijkheid van een lidstaat voor schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van het EU-recht ook van toepassing is wanneer de schending voortvloeit uit een beslissing van een rechter die uitspraak doet in laatste aanleg (hierna: Köbler-aansprakelijkheid). Overeenkomstig het beginsel van procedurele autonomie heeft het EU-Hof het aan de lidstaten overgelaten om de procedureregels vast te stellen volgens welke particulieren Köbler-aansprakelijkheidsvorderingen bij de rechter kunnen instellen, waarbij het eraan heeft herinnerd dat deze regels moeten voldoen aan het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming (artikel 19, lid 1, tweede alinea, EU-Verdrag en artikel 47 EU-Handvest).
In de onderhavige zaak staan de Bulgaarse procedureregels centraal die van toepassing zijn in het kader van Köbler-aansprakelijkheidsvorderingen. Die procedureregels staan het toe dat de hoogste bestuursrechter van Bulgarije (hierna: de verwijzende rechter) in het kader van dergelijke vorderingen zowel de bevoegde rechter als verwerende partij is. De verwijzende rechter vraagt aan het EU-Hof of dergelijke procedureregels in overeenstemming zijn met het EU-vereiste van effectieve rechterlijke bescherming.
Advies A-G
De A-G concludeert dat er in een situatie waarin een rechterlijke instantie in laatste aanleg beslist over een vordering die is gebaseerd op een aan diezelfde rechterlijke instantie toe te rekenen schending van het EU-recht, op het eerste gezicht legitieme twijfels kunnen ontstaan over de onpartijdigheid van deze rechterlijke instantie.
Vervolgens gaat de A-G in op de vraag bij welke mate van waarschijnlijkheid en onder welke voorwaarden kan worden geoordeeld dat de schijn van onpartijdigheid in de ogen van de rechtszoekenden voldoende is bereikt. Die vraag hangt af van verschillende elementen van het specifieke rechtssysteem. In het licht van de bijzonderheden van elk rechtsstelsel dient voor het vinden van een aanvaardbare oplossing een afweging te worden gemaakt waarbij, bij het beantwoorden van de vraag of het mogelijk is om een lager niveau van waarschijnlijkheid van partijdigheid te bereiken, rekening wordt gehouden met andere belangen van dit stelsel. Gelet op het belang van het beginsel van rechterlijke onpartijdigheid moeten de nationale rechtsstelsels bij die afweging een groot gewicht toekennen aan dit beginsel.
Bijgevolg dient volgens de A-G in elk individueel geval de vraag te worden beantwoord of de regel zoals die wordt toegepast zorgt voor het laagst mogelijke niveau van waarschijnlijkheid van partijdigheid in de context van een bepaald rechtsstelsel. De rechterlijke instantie die deze vraag beantwoordt, moet nagaan of het ontbreken van extra elementen waarmee een nog lager niveau van waarschijnlijkheid van partijdigheid kan worden bereikt, wordt gerechtvaardigd door andere belangen van dit stelsel. Een voorbeeld van een extra element is dat de uitspraak wordt gedaan door een andere kamer van de betrokken rechterlijke instantie.
Het is volgens de A-G aan de verwijzende rechter om dit in deze zaak te bepalen, rekening houdend met de verschillende belangen die door het stelsel van rechterlijke organisatie van de betrokken lidstaat worden nagestreefd.
Opmerking : Een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.
Meer informatie: