A-G: EU-regels voor dierenwelzijn zijn niet in strijd met de vrijheid van godsdienst

Contentverzamelaar

A-G: EU-regels voor dierenwelzijn zijn niet in strijd met de vrijheid van godsdienst

De EU-verordening die het onverdoofd slachten van dieren, dat door bepaalde religieuze voorschriften is vereist, alleen toestaat in een erkend slachthuis, is in lijn met de vrijheid van godsdienst. Dat is het advies van advocaat-generaal Wahl aan het EU-Hof in een Belgische zaak.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Wahl van 30 november 2017 in de zaak C-426/16.

De Liga van Moskeeƫn en Islamitische Organisaties Provincie Antwerpen VZW e.a. (hierna: de Liga) heeft in 2016 het Vlaams Gewest gedagvaard voor de Belgische rechtbank. De Liga meent dat enkele bepalingen van verordening nr. 1099/2009 over de bescherming van dieren bij het doden in strijd zijn met de vrijheid van godsdienst. Deze artikelen bepalen dat dieren alleen mogen worden gedood nadat zij verdoofd zijn. Als dieren echter geslacht worden in het kader van een geloofsovertuiging, mag er een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel dat dieren te allen tijde verdoofd moeten zijn. Het slachten moet dan wel plaatsvinden in een erkend slachthuis. Tijdens het jaarlijkse islamitische Offerfeest worden er in zeer korte tijd veel dieren ritueel geslacht. Op grond van het islamitische geloof moet het ritueel slachten zonder verdoving plaatsvinden. In Belgiƫ bestaat echter een tekort aan erkende slachthuizen en de Vlaamse Minister van Welzijn heeft in 2014 meegedeeld dat er vanaf 2015 geen erkenningen meer zullen worden afgegeven aan tijdelijke slachtinrichtingen. De Belgische rechter heeft het EU-Hof gevraagd of de EU-bepalingen in lijn zijn met de vrijheid van godsdienst.

A-G Wahl merkt vooraf op dat het niet aan het EU-Hof staat zich uit te spreken over islamitische voorschriften. De A-G onderzoekt vervolgens of in dit geval een beperking bestaat van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst. Hierbij concludeert hij dat artikel 4, lid 4, in samenhang met artikel 2, onder k, van verordening nr. 1099/2009 hoofdzakelijk de bescherming van het dierenwelzijn beoogt en geen beperking van de vrijheid van godsdienst kan inhouden. Artikel 4, lid 4, van bovengenoemde verordening steunt juist het ritueel slachten, omdat het onverdoofd slachten wel mogelijk is in erkende slachthuizen. Deze bepaling zou volgens de A-G alleen ongeldig kunnen worden verklaard als het gebruik zelf van erkende slachthuizen in strijd is met bepaalde religieuze voorschriften. De Liga heeft echter nooit beweerd dat de verplichting om rituele slachtingen in een slachthuis te verrichten onverenigbaar is met haar geloofsovertuigingen. Voorts is de verplichting om ervoor te zorgen dat alle slachtinrichtingen erkend zijn volledig neutraal en algemeen van toepassing. De oorzaak van het probleem is volgens de A-G dan ook de onvoldoende slachtcapaciteit in het Vlaamse Gewest. Dit staat echter los van de toepassing van de bepalingen van verordening nr. 1099/2009. Het probleem in dit geval is dan eigenlijk ook wie de kosten moet dragen voor het opzetten van inrichtingen om tegemoet te kunnen komen aan de piek in de vraag naar rituele slachtingen tijdens het islamitische Offerfeest.

Als het EU-Hof het niet eens zou zijn met deze conclusie, is de A-G van mening dat geen enkel rechtmatig doel van algemeen belang het bestaan van een beperking van de vrijheid van godsdienst kan rechtvaardigen. Artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1099/2009 getuigt van het streven van de Europese wetgever naar een juist evenwicht tussen de vrijheid van godsdienst en het nastreven van de rechtmatige doelstellingen van algemeen belang, te weten de bescherming van de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn.

Als die bepaling toch een beperking van de vrijheid van godsdienst vormt, kan niet worden aangenomen dat die beperking juist door die vereisten wordt gerechtvaardigd. De A-G onderzoekt vervolgens de beperking van de vrijheid van godsdienst in het licht van deze drie doelstellingen van algemeen belang. Uiteindelijk concludeert hij dat in ieder geval niet kan worden aangenomen dat die beperking evenredig is aan het nastreven van die doelstellingen. Hierbij weegt hij mee dat de Commissie in een auditrapport heeft vastgesteld dat tijdelijke slachtinrichtingen die aan bepaalde precieze gezondheidsnormen beantwoorden, vanuit het oogpunt van de volksgezondheid en de voedselveiligheid voldoende garanties bieden om te voldoen aan de grote, maar zeer kortstondige vraag naar slachtingen tijdens het islamitische Offerfeest.

Het advies van de A-G is niet bindend voor het EU-Hof. Het EU-Hof doet naar verwachting binnen enkele maanden uitspraak.