A-G: Gefedereerde entiteit van een lidstaat met autonome bevoegdheden kan rechtstreeks geraakt worden door een EU-handeling

Contentverzamelaar

A-G: Gefedereerde entiteit van een lidstaat met autonome bevoegdheden kan rechtstreeks geraakt worden door een EU-handeling

Een gefedereerde entiteit van een lidstaat, aan welke door het nationale recht autonome bevoegdheden zijn toegekend, kan rechtstreeks geraakt worden door een EU-handeling. Het EU-Gerecht had het Brussels Hoofdstedelijk Gewest daarom geen procesbevoegdheid mogen ontzeggen. Dat is het advies van advocaat-generaal Bobek aan het EU-Hof.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal Bobek (A-G) van 16 juli 2020 in de zaak C-352/19 P, Brussels Hoofdstedelijk Gewest tegen Europese Commissie .

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (hierna: BHG) is een gefedereerde entiteit van de lidstaat België. Het BHG is op grond van nationaal recht bevoegd om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, te reguleren. De Europese Commissie heeft op 12 december 2017 uitvoeringsverordening (EU) 2017/2324 vastgesteld, waarbij de goedkeuring voor het gebruik van de werkzame stof glyfosaat werd verlengd tot 15 december 2020. Het BHG had echter twijfels over de schadelijkheid van glyfosaat en heeft in maart 2018 beroep tot nietigverklaring van deze uitvoeringsverordening bij het EU-Gerecht ingesteld.

In de zaak T-178/18 heeft het EU-Gerecht geoordeeld dat het beroep van BHG niet-ontvankelijk is, omdat BHG geen procesbevoegdheid heeft. Volgens het EU-Gerecht wordt BHG door de uitvoeringsverordening niet ‘rechtstreeks geraakt’ in de zin van artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag . Het BHG heeft hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van het EU-Gerecht bij het EU-Hof. Het EU-Hof moet beoordelen of het BHG als gefedereerde entiteit van een lidstaat rechtstreeks geraakt kan zijn door de uitvoeringsverordening.

Advies

De A-G brengt ten eerste in herinnering dat de rechtspraak van het EU-Hof inzake gefedereerde entiteiten suggereert dat een regionale of lokale entiteit door een handeling van de EU geraakt kan worden wanneer zij bevoegdheden heeft die autonoom worden uitgeoefend. Deze autonome bevoegdheden moeten worden uitgeoefend binnen het nationale constitutionele stelsel van de betrokken lidstaat. Daarnaast moet de EU-handeling ervoor zorgen dat de gefedereerde entiteit wordt belet om haar bevoegdheden naar eigen inzicht uit te oefenen.

De A-G concludeert verder dat gefedereerde entiteiten of regio’s niet kunnen optreden tegen EU-handelingen die hun belangen in het algemeen raken. Er moet namelijk sprake zijn van een specifieke bevoegdheid die op grondwettelijk niveau in de lidstaat aan de gefedereerde entiteit of regio is toegekend.

De A-G stelt daarnaast dat de uitvoeringsverordening in deze zaak de rechtspositie van het BHG op minstens vier punten heeft gewijzigd. Ten eerste kon het BHG zijn autonome bevoegdheden om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op zijn grondgebied te reguleren, niet naar eigen inzicht uitoefenen. Ten tweede verplichtte de uitvoeringsverordening het BHG om de geldigheid van de bestaande toelatingen in stand te houden gedurende de gehele periode die nodig was voor de afronding van de procedure voor de verlenging van die toelatingen. Ten derde stelt de uitvoeringsverordening een procedure in werking waaraan het BHG verplicht was om deel te nemen en waarbij het noch juridisch, noch feitelijk gebruik kon maken van zijn door de Belgische Grondwet toegekende bevoegdheden. Ten vierde verplichtte de uitvoeringsverordening het BHG om in het kader van het stelsel van wederzijdse erkenning elke door een lidstaat uit dezelfde zone afgegeven toelating te erkennen.

De A-G concludeert in dit verband dat telkens wanneer een gefedereerde entiteit van een lidstaat een door de nationale grondwet toegekende specifieke autonome bevoegdheid niet naar eigen uitzicht kan uitoefenen, deze entiteit bevoegd moet zijn om op te kunnen komen tegen de EU-handeling die de entiteit belet zijn bevoegdheden uit te oefenen. Met name omdat gefedereerde entiteiten steeds vaker belast worden met de uitvoering van EU-handelingen.

De A-G stelt in dit kader dat het EU-Gerecht heeft nagelaten om te onderzoeken of de uitvoeringsverordening het BHG heeft belet om bepaalde specifieke bevoegdheden uit te oefenen. Het EU-Gerecht heeft om die reden bij zijn beoordeling de voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid uit artikel 263, vierde alinea, EU-Werkingsverdrag onjuist uitgelegd. De A-G concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het EU-Gerecht.

Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.