A-G: Hongaarse strafbaarstelling van hulp aan asielzoekers is in strijd met het EU-recht

Contentverzamelaar

A-G: Hongaarse strafbaarstelling van hulp aan asielzoekers is in strijd met het EU-recht

Personen en organisaties mogen niet strafrechtelijk worden vervolgd omdat zij bijstand verlenen aan derdelanders die volgens het nationale recht geen recht hebben op internationale bescherming. Een verbod voor dergelijke personen of organisaties om zones dichtbij de grens te betreden kan in bepaalde gevallen in strijd zijn met het EU-recht. Dat is het advies van advocaat-generaal Rantos in een door de Commissie ingestelde inbreukprocedure tegen Hongarije.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna: A-G) Rantos van 25 februari 2021 in de zaak C-821/19, Europese Commissie tegen Hongarije .

Achtergrond

Op 20 juni 2018 heeft het Hongaarse parlement een wet ingevoerd waarbij met name nieuwe bepalingen zijn toegevoegd aan de Hongaarse asielwet, het wetboek van strafrecht en de politiewet. Nadat de Commissie een aanmaningsbrief en een met redenen omkleed advies aan Hongarije had gestuurd met betrekking tot deze wetswijziging, is zij op 8 november 2019 een inbreukprocedure gestart tegen Hongarije.

Ten eerste heeft de Hongaarse wetgever in artikel 51, lid 2, onder f van de Hongaarse asielwet bepaald dat een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk is indien de verzoeker in Hongarije is aangekomen via een land waar hij niet is blootgesteld aan vervolging of aan een risico op ernstige schade, of waar een toereikend beschermingsniveau wordt gewaarborgd. De Commissie stelt dat deze bepaling een grond voor niet-ontvankelijkheid van verzoeken om internationale bescherming invoert waarin artikel 33, lid 2 van richtlijn 2013/32 (hierna: EU-Procedurerichtlijn) niet nadrukkelijk voorziet. 

Ten tweede heeft de Hongaarse wetgever in artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht bepaald dat elke ‘organisatorische activiteit’ die ertoe strekt een asielprocedure in te leiden voor personen die volgens de nationale regels geen recht hebben op internationale bescherming, strafbaar is. Door deze bepaling lopen personen of organisaties die bijstand verlenen aan derdelanders het risico op bestraffing. Een dergelijke bepaling vormt volgens de Commissie een belemmering van de rechten die bepaalde personen of organisaties op grond van het EU-recht genieten om advies en counseling te geven aan verzoekers om internationale bescherming (o.a. artikel 8, lid 2 , artikel 12, lid 1, onder c en artikel 22, lid 1 van de EU-Procedurerichtlijn , alsook krachtens artikel 10, lid 1 van richtlijn 2013/33 (hierna: EU-Opvangrichtlijn).

Ten derde heeft de Hongaarse wetgever in artikel 46/F van de Hongaarse politiewet bepaald dat personen tegen wie strafvervolging is ingesteld op grond van artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht, door politieambtenaren kunnen worden verhinderd om een zone te betreden dan wel kunnen eisen dat deze personen die zone verlaten indien zij zich daar bevinden. Het gaat om zones die op een afstand van minder dan acht kilometer van de Hongaarse grens liggen en waar derdelanders Hongarije binnenkomen. Volgens de Commissie is deze bepaling in de Hongaarse politiewet ook in strijd met de in de vorige alinea genoemde rechten.

Advies

Nieuwe niet-ontvankelijkheidsgrond

De A-G benadrukt dat het EU-Hof in de zaak C-564/18 al heeft geoordeeld dat artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van een grond die niet in artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn is opgenomen.

De niet-ontvankelijkheidsgrond voor een verzoek om internationale bescherming, die in artikel 52, lid 2, onder van de Hongaarse asielwet is opgenomen, vormt volgens de A-G geen grond die uitdrukkelijk in artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn is opgenomen. De niet-ontvankelijkheidsgrond in artikel 52, lid 2, onder f van de Hongaarse asielwet is daarom volgens de A-G onverenigbaar met artikel 33 van de EU-Procedurerichtlijn.

Strafbaarstelling bijstand door personen of organisaties aan verzoekers om internationale bescherming

De A-G benadrukt dat de Hongaarse regering heeft beargumenteerd dat strafbaarstelling op grond van artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht slechts in een beperkt aantal gevallen mogelijk is. Er moet namelijk sprake zijn van een ‘duidelijk oogmerk’ bij de personen of organisaties om derdelanders te helpen die volgens de nationale regels geen kans maken op internationale bescherming. Daarnaast dient sprake te zijn van handelingen in de vorm van een ‘organisatorische activiteit’.

Volgens de A-G is aan deze twee voorwaarden echter snel voldaan. Elke organisatie of persoon die bijstand wil verlenen handelt in beginsel met het oogmerk de mensen - aan wie bijstand wordt verleend - te helpen een asielprocedure op te starten. Ook kan in veel gevallen op het moment van bijstandverlening worden betwijfeld of deze mensen in aanmerking kunnen komen voor internationale bescherming. Daarnaast wordt bijstand voornamelijk verleend door organisaties en is volgens de A-G dus per definitie sprake van een ‘organisatorische activiteit’.

De A-G concludeert op grond van het voorgaande dat artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht een belemmering vormt van de door het EU-recht gewaarborgde rechten op het gebied van bijstand aan aanvragers van internationale bescherming. Deze belemmering kan volgens de A-G niet worden gerechtvaardigd vanwege de veiligheid, de openbare orde of het administratief beheer van de doorlaatposten, onder meer omdat de nationale regeling niet voorziet in enige toetsing van de noodzakelijkheid en evenredigheid van de belemmeringen.

Gebiedsverbod voor personen of organisaties

De A-G concludeert dat artikel 46/F van de Hongaarse politiewet op zichzelf beschouwd geen belemmering vormt van de door het EU-recht gewaarborgde rechten op het gebied van bijstand aan aanvragers van internationale bescherming. Deze bepaling vormt namelijk de rechtmatige toepassing van een algemene regel op basis waarvan politieautoriteiten de toegang tot ‘gevoelige plaatsen’ mogen verbieden aan personen die ervan worden verdacht strafbare feiten te hebben gepleegd. Met name de plaatsen waar deze personen ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd of waar zij dat feit zouden kunnen herhalen.

Tot slot concludeert de A-G dat artikel 46/F van de Hongaarse politiewet wel een belemmering kan vormen van de door het EU-recht gewaarborgde rechten op het gebied van bijstand aan aanvragers van internationale bescherming, indien deze bepaling gelezen wordt in samenhang met artikel 353/A van het Hongaarse wetboek van strafrecht.

Opmerking: een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn

Meer informatie