A-G: Openbaar ministerie dat instructies ontvangt van uitvoerende macht kan rechterlijke autoriteit zijn in de zin van de EOB-richtlijn

Contentverzamelaar

A-G: Openbaar ministerie dat instructies ontvangt van uitvoerende macht kan rechterlijke autoriteit zijn in de zin van de EOB-richtlijn

De term “rechterlijke autoriteit” hoeft niet in alle EU-instrumenten van justitiële samenwerking in strafzaken op dezelfde manier te worden uitgelegd. Een openbaar ministerie dat instructies ontvangt van de uitvoerende macht kan een rechterlijke autoriteit zijn in de zin van de EU-richtlijn inzake Europese onderzoeksbevelen, ook al is het niet een rechterlijke instantie in de zin van het EU-kaderbesluit inzake Europees aanhoudingsbevelen. Dat is het advies van advocaat-generaal Campos Sanchez-Bordona aan het EU-Hof in een Oostenrijkse zaak.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal Campos Sanchez-Bordona van 16 juli 2020 in de zaak C-584/19, Staatsanwaltschaft Wien tegen A e.a .

Het openbaar ministerie van Hamburg (Duitsland) voert een strafrechtelijk onderzoek uit naar A en andere onbekende personen. Om deze personen te kunnen identificeren heeft het openbaar ministerie van Hamburg een Europees onderzoeksbevel(EOB) naar het openbaar ministerie in Wenen (Oostenrijk) gestuurd. In het EOB wordt verzocht om kopieën van bepaalde documenten met betrekking tot een Oostenrijkse bankrekening. Het Europees onderzoeksbevel (EOB) werd uitgevaardigd op grond van richtlijn 2014/41 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (hierna: EOB-richtlijn). In artikel 2, onder c), sub i), EOB-richtlijn wordt de officier van justitie specifiek aangewezen als rechterlijke autoriteit die een EOB kan uitvaardigen.

Het openbaar ministerie van Wenen heeft een Oostenrijkse rechter verzocht om op grond van het nationale recht toestemming te geven voor de tenuitvoerlegging van het EOB. De rechter twijfelt echter of hij de toestemming kan verlenen gezien de uitspraak van het EU-Hof in de zaak C-508/18, OG (zie het ECER-bericht over deze zaak). In deze zaak oordeelde het EU-Hof dat het Duitse openbaar ministerie niet kwalificeert als rechterlijke instantie in de zin van Kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel (EAB-kaderbesluit). Volgens het EU-Hof ontvangt het Duitse openbaar ministerie individuele aanwijzingen van de uitvoerende macht en zou om die reden niet onafhankelijk genoeg zijn om als rechterlijke instantie te kunnen kwalificeren.

Artikel 2, onder c), sub i), EOB-richtlijn vereist ook dat een rechterlijke autoriteit een EOB uitvaardigt. De rechter twijfelt of het Duitse openbaar ministerie, gezien de uitspraak van het EU-Hof in de zaak C-508/18, nog wel kan worden gekwalificeerd als rechterlijke instantie in de zin van de EOB-richtlijn. De rechter vraagt aan het EU-Hof of de rechtspraak inzake het EAB-kaderbesluit ook van toepassing is op het EOB-richtlijn.

Advies

De AG verwijst ten eerste naar de zaak C-508/18, OG . In deze zaak oordeelde het EU-Hof dat het Duitse openbaar ministerie niet als rechterlijke autoriteit in de zin van kaderbesluit 2002/584 kon worden gekwalificeerd, omdat het Duitse OM niet over de voor een uitvaardiging van een EAB vereiste onafhankelijkheid beschikte. De A-G bepleit echter dat de term “rechterlijke autoriteit” niet noodzakelijkerwijs in alle instrumenten van justitiële samenwerking in strafzaken op dezelfde manier hoeft te worden uitgelegd. De A-G geeft hiervoor een aantal redenen.

Ten eerste concludeert de A-G dat in artikel 6, lid 1, EAB-kaderbesluit alleen wordt verwezen naar het begrip “rechterlijke autoriteit”. Artikel 2, onder c), sub i), EOB-richtlijn bevat echter een expliciete lijst van bevoegde rechterlijke autoriteiten. Het openbaar ministerie wordt in deze lijst expliciet genoemd. Volgens de A-G was het een bewuste keuze van de EU-wetgever om alle rechterlijke autoriteiten te benoemen. Het doel was om twijfel te voorkomen.

Ten tweede benadrukt de A-G dat de EOB-richtlijn wordt gekenmerkt door uitdrukkingen als “overeenkomstig de nationale wetgeving”. Daarmee heeft de EU-wetgever elke poging tot eenmaking van het strafprocesrecht willen uitsluiten. De EU-wetgever was dus op de hoogte van de verscheidenheid aan openbare ministeries in de lidstaten en heeft er toch voor gekozen om alle openbare ministeries te erkennen, ongeacht de mate van ondergeschiktheid aan de uitvoerende macht.

Ten derde stelt de A-G dat de uitvoerende lidstaat op grond van de EOB-richtlijn over een reeks mogelijkheden beschikt om vast te stellen dat geen sprake is van gebreken. De A-G wijst onder meer op de mogelijkheid om de reikwijdte van de onderzoeksmaatregel aan te passen en de mechanismen om met de uitvaardigende lidstaat in overleg te treden. Het EAB-kaderbesluit biedt deze bewegingsruimte niet. Het EAB-kaderbesluit stelt strikte voorwaarden aan de uitvoerende lidstaat. Het zwaartepunt van Europese aanhoudingsbevelen bevindt zich bij de uitvaardigende autoriteit, waarvan de institutionele onafhankelijkheid de uitvoerende autoriteit de zekerheid biedt dat de beperking van de persoonlijke vrijheid vanuit dit oogpunt onaanvechtbaar is. Gezien de mogelijkheden die de uitvoerende autoriteit op grond van de EOB-richtlijn heeft hoeft de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat niet noodzakelijkerwijs dezelfde mate van onafhankelijkheid te hebben als een rechterlijke autoriteit in de zin van het EAB-kaderbesluit.  

Tenslotte gaat de A-G in op het belang van de grondrechten en de procedurele rechten. De A-G benadrukt dat het EAB-kaderbesluit betrekking heeft op het grondrecht dat het meest kan worden aangetast door overheidsoptreden. Het gaat namelijk om het recht op vrijheid ( artikel 6 van het EU-Handvest voor de grondrechten ). Geen van de maatregelen op grond van de EOB-richtlijn zijn zo ingrijpend. Op grond van de EOB-richtlijn kunnen ook maatregelen worden genomen die geen inbreuk maken op de grondrechten of zelfs in het voordeel van de verdachte zijn. In het kader van de grondrechten wijst de A-G ook op de mogelijkheid om een rechtsmiddel in te stellen tegen een EOB ( artikel 14, EOB-richtlijn ). Daarnaast voorziet de EOB-richtlijn in de mogelijkheid voor bijvoorbeeld openbaar ministeries om, overeenkomstig het nationale recht, een onderzoeksmaatregel te laten toetsen door een onafhankelijke rechter in de uitvaardigende of uitvoerende lidstaat. De EOB-richtlijn verplicht hier echter niet toe.  

De A-G adviseert het EU-Hof om te oordelen dat de EOB-richtlijn het toestaat dat de openbare ministeries van alle lidstaten, ongeacht hun institutionele positie ten opzichte van de uitvoerende macht, als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” kunnen worden aangemerkt. De rechtspraak in het kader van het EAB-kaderbesluit kan niet tot een andere conclusie leiden.

Opmerking: een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.