A-G: Tijdsbestek om op oproep te reageren vormt beslissende factor bij kwalificatie van oproepdienst als ‘arbeidstijd’

Contentverzamelaar

A-G: Tijdsbestek om op oproep te reageren vormt beslissende factor bij kwalificatie van oproepdienst als ‘arbeidstijd’

Het tijdsbestek waarbinnen op een oproep moet worden gereageerd heeft invloed op de mogelijkheid van de werknemer om zich aan andere activiteiten te wijden, zijn verblijfsplaats te kiezen en aldus tot rust te komen. Indien binnen een kort tijdsbestek moet worden gereageerd op een oproep is planning van de ‘rusttijd’ onmogelijk en kan de oproepdienst worden aangemerkt als ‘arbeidstijd’. Dat is het advies van advocaat-generaal Pitruzzella aan het EU-Hof in een Duitse zaak.

Het gaat om het advies van advocaat-generaal Pitruzzella (hierna: A-G) van 6 oktober 2020 in de zaak C-580/19, RJ tegen Stadt Offenbach am Main .

RJ werkt als brandweerman bij het brandweerkorps van Offenbach am Main (Duitsland). Als bevelvoerder voert hij regelmatig oproepdiensten uit. Tijdens deze oproepdiensten moet RJ permanent bereikbaar zijn, zijn werkkleding gereedhouden en het door de werkgever ter beschikking gestelde hulpverleningsvoertuig bij zich hebben. Tijdens de oproepdienst moet hij zijn verblijfplaats zo uitkiezen dat hij binnen 20 minuten met zijn hulpverleningsvoertuig en in werkkleding de stadsgrens van Offenbach am Main kan bereiken.

Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 heeft RJ 126 keer oproepdienst verricht. Tijdens twintig diensten heeft hij op alarmmeldingen moeten reageren of zelf actie moeten ondernemen. RJ heeft verzocht om de oproepdiensten als ‘arbeidstijd’ te kwalificeren en vordert daarvoor een vergoeding. Het geding is uiteindelijk bij een Duitse bestuursrechter in eerste aanleg terecht gekomen.

De rechter in deze zaak vraagt aan het EU-Hof of artikel 2 van richtlijn 2003/86 aldus moet worden uitgelegd dat beschikbaarheidstijden waarin een werknemer verplicht is om in uniform en met het hulpverleningsvoertuig binnen 20 minuten de stadsgrens van zijn standplaats te kunnen bereiken als ‘arbeidstijd’ moet worden aangemerkt. In dit verband wil de rechter ook weten of het relevant is dat de werkgever de werknemer niet verplicht om fysiek aanwezig te zijn op een door hem bepaalde plaats.

Tevens wil de rechter van het EU-Hof weten of rekening moet worden gehouden met de frequentie waarmee een werknemer tijdens zijn dienst wordt opgeroepen.

Advies

De A-G concludeert ten eerste dat het voor de kwalificatie van bereikbaarheidsperioden, waaronder oproepdiensten, als ‘arbeidstijd’ of ‘rusttijd’ beslissend is in welke mate de werkgever beperkingen heeft opgelegd waardoor de werknemer niet voldoende kan rusten. Het tijdsbestek waarbinnen op de oproep moet worden gereageerd vormt daarbij volgens de A-G de beslissende factor. Indien een werknemer bijvoorbeeld binnen enkele minuten gehoor moet geven aan een oproep heeft dit rechtstreeks invloed op de vrijheid van de werknemer om zich aan andere (vrije tijds)-activiteiten te wijden of naar een bepaalde plaats af te reizen.  

In dit kader is het niet relevant dat de werkgever de werknemer niet verplicht om fysiek aanwezig te zijn op een door hem bepaalde plaats. Door de werknemer voor te schrijven binnen een (zeer) korte tijd op de oproep te reageren beperkt de werkgever in feite ook de bewegingsvrijheid van de werknemer.

De A-G stelt verder dat een bereikbaarheidsperiode als ‘arbeidstijd’ kan worden aangemerkt indien het tijdsbestek waarbinnen aan een oproep gehoor moet worden gegeven buitengewoon kort is. Het gaat dan om slechts enkele minuten. De werknemer wordt door zo’n kort tijdsbestek dermate beperkt in zijn keuze om zijn verblijfplaats te kiezen en zich met andere activiteiten bezig te houden. Indien het tijdsbestek daarentegen kort is, maar niet zo kort is dat de werknemer geen vrijheid heeft om zijn verblijfplaats te kiezen, moet aan de hand van aanvullende criteria worden bepaald of sprake kan zijn van ‘arbeidstijd’. Deze criteria moeten als geheel worden onderzocht, waarbij rekening moet worden gehouden met het algehele effect dat alle voorwaarden op de rusttijd van de werknemer hebben.

Deze aanvullende criteria moeten kunnen worden teruggevoerd op de uitoefening van het gezag door de werkgever en mogen niet voortvloeien uit objectieve situaties waarop de werkgever geen invloed heeft. Volgens de A-G moet in dit verband geen groot belang worden gehecht aan het verantwoordelijkheidsniveau en aan de specifieke taken die tijdens de dienst worden verricht. Ook de spoedeisendheid van een interventie en de psychologische druk op de werknemer moeten niet als factoren worden meegewogen.

De A-G concludeert verder dat wel rekening kan worden gehouden met de handelingsruimte van de werknemer wanneer hij wordt opgeroepen, de gevolgen indien na een oproep te laat of geen actie wordt ondernomen en de noodzaak om specifieke werkkleding te dragen. Ook kan rekening worden gehouden met het feit dat de werknemer de beschikking heeft over een dienstvoertuig om de plaats van interventie te bereiken, de duur en het tijdstip van de oproepdiensten en de te verwachten frequentie waarmee een werknemer tijdens zijn dienst wordt opgeroepen.

Opmerking  : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.

Meer informatie