A-G: uitbreiding van het begrip lokaal opgeleide speler tot spelers buiten een bepaalde voetbalclub maar binnen de betrokken nationale competitie is niet verenigbaar met vrij verkeer

Contentverzamelaar

A-G: uitbreiding van het begrip lokaal opgeleide speler tot spelers buiten een bepaalde voetbalclub maar binnen de betrokken nationale competitie is niet verenigbaar met vrij verkeer

Regelingen van de UEFA en een nationale voetbalbond waarbij lokaal opgeleide voetbalspelers niet alleen de spelers omvatten die door de betrokken club zijn opgeleid, maar ook die van andere clubs uit dezelfde nationale competitie, zijn niet verenigbaar met de regels inzake vrij verkeer van werknemers. Dat is het advies van advocaat-generaal Szpunar aan het EU-Hof naar aanleiding van vragen van de Belgische rechter.

Het gaat om de conclusie van advocaat-generaal (hierna A-G) Szpunar van 9 maart 2023 in de zaak C-680/21, Royal Antwerp Football Club

Achtergrond
In februari 2020 heeft voetballer UL zich tot het Belgisch Arbitragehof voor de Sport gewend. Hij vordert onder andere dat de door de UEFA (Union of European Football Associations) en de Belgische Voetbalbond (KBVB) ingevoerde ‘HGP (Home Grown Players)‑regels’ onwettig worden verklaard wegens strijdigheid met artikel 45 EU-Werkingsverdrag (vrij verkeer werknemers). Tevens vordert hij vergoeding van de als gevolg hiervan geleden schade. Belgische profvoetbalclub Royal Antwerp heeft in het geding geïntervenieerd en ook schadevergoeding gevorderd.

In juli 2020 beslist het Belgische Arbitragehof voor de Sport dat deze vorderingen niet‑ontvankelijk waren voor zover zij betrekking hadden op de door de UEFA ingevoerde HPG‑regels, en ontvankelijk maar ongegrond voor zover zij betrekking hadden op de door de KBVB ingevoerde regels. Volgens dit hof waren de door de KBVB ingevoerde regels niet in strijd met het door artikel 45 EU-Werkingsverdrag gewaarborgde vrije verkeer van werknemers omdat zij zonder onderscheid van toepassing zijn, geen discriminatie op grond van nationaliteit inhouden en in elk geval gerechtvaardigd zijn door legitieme doelstellingen en daarmee niet onevenredig zijn. Het Belgische Arbitragehof voor de Sport wijst de vorderingen tot schadevergoeding van UL en Royal Antwerp af.

In september 2020 wenden UL en Royal Antwerp zich tot de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, de verwijzende rechter, en verzoeken zij om nietigverklaring van de arbitrale uitspraak wegens schending van de openbare orde. Zij betogen dat de HGP‑regels van de UEFA en de KBVB het in artikel 45 EU-Werkingsverdrag verankerde vrije verkeer van werknemers schenden, aangezien deze regels zowel de mogelijkheid voor een profvoetbalclub als Royal Antwerp beperken om spelers in dienst te nemen die niet voldoen aan de erdoor gestelde eis van lokale of nationale herkomst en hen in een wedstrijd op te stellen, als de mogelijkheid voor een speler als UL om in dienst te worden genomen en opgesteld door een club waarvoor hij zich niet op een dergelijke herkomst kan beroepen.

De verwijzende rechter heeft vragen over de uitleg en toepassing de artikelen 45 en 101 EU-Werkingsverdrag en verzoekt het EU-Hof om een prejudiciële beslissing daarover. A-G Szpunar brengt advies uit.

Advies
Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter volgens de A-G te vernemen of artikel 45 EU-Werkingsverdrag zo moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de toepassing van de door de UEFA en de KBVB vastgestelde HGP‑regels. De AG concludeert dat artikel 45 EU-Werkingsverdrag (vrij verkeer van werknemers) in de weg staat aan de toepassing van de door de UEFA en de KBVB vastgestelde regels inzake HPG (home‑grown players; lokaal opgeleide spelers), volgens welke clubs slechts kunnen deelnemen aan de betrokken competities indien zij op een lijst ten minste 8 lokaal opgeleide spelers op een maximumaantal van 25 spelers inschrijven, voor zover deze lokaal opgeleide spelers afkomstig kunnen zijn van een andere club die aangesloten is bij de betrokken nationale voetbalbond.

De A-G herinnert er ten eerste aan dat sportactiviteiten die deel uitmaken van het economische leven onder de fundamentele vrijheden van het Verdrag vallen. De regels betreffende lokaal opgeleide spelers kunnen volgens de A-G leiden tot indirecte discriminatie van onderdanen van andere lidstaten. Immers, hoe jonger een speler is, hoe waarschijnlijker het is dat hij in zijn plaats van herkomst woont. Bijgevolg zullen noodzakelijkerwijs spelers uit andere lidstaten door de betwiste regels worden benadeeld. Hoewel deze regels neutraal zijn geformuleerd, bevoordelen zij volgens de A-G lokale spelers ten opzichte van spelers uit andere lidstaten.

Deze vorm van indirecte discriminatie kan volgens de A-G evenwel gerechtvaardigd zijn. De A-G erkent dat de betwiste HGP-bepalingen per definitie geschikt zijn om de doelstelling van opleiding en indienstneming van jonge spelers te bereiken. Met betrekking tot beroepssport brengt de A-G in herinnering dat het EU-Hof sinds het Bosman-arrest (zaak C‑415/93) oordeelt dat, gezien het grote maatschappelijke belang van sport en van voetbal in de Europese Unie in het bijzonder, erkend moet worden dat de aanmoediging van de indienstneming en opleiding van

jonge spelers een rechtmatige doelstelling is.
 

De A-G heeft met betrekking tot de definitie van een lokaal opgeleide speler echter twijfels over de algemene samenhang van de bestreden HGP-bepalingen. Indien – zoals in de UEFA en KBVB-regels het geval is – een lokaal opgeleide speler niet alleen een speler is die door de club zelf is opgeleid, maar ook een speler die door een andere club uit de nationale competitie is opgeleid, is de vraag of de litigieuze bepalingen daadwerkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling dat clubs jonge spelers opleiden.

Deze twijfels worden versterkt in het geval van een grote nationale competitie. Indien een club uit een grote nationale competitie tot de helft van de lokaal opgeleide spelers kan „kopen”, wordt de doelstelling dat die

club wordt aangemoedigd om jonge spelers op te leiden, gedwarsboomd.

Daarom acht de A-G de eis om op de betrokken lijst een vooraf vastgesteld aantal lokaal opgeleide spelers te vermelden weliswaar gerechtvaardigd, maar ziet hij − vanuit opleidingsoogpunt – niet de logica achter de uitbreiding van het begrip „lokaal opgeleide speler” tot spelers buiten een bepaalde club, maar binnen de betrokken nationale competitie.

Dezelfde overwegingen gelden voor de doelstelling bestaande in het verbeteren van het competitieve evenwicht tussen de teams. Indien alle clubs door de betrokken maatregelen verplicht worden jonge spelers op te leiden, zal het competitieve evenwicht tussen de teams in het algemeen waarschijnlijk toenemen. Ook hier wordt deze doelstelling gedwarsboomd als clubs hun toevlucht kunnen nemen tot lokaal opgeleide spelers van andere clubs uit dezelfde competitie.
 

De A-G concludeert dan ook dat de betwiste HGP-bepalingen niet coherent en daarom niet geschikt zijn om de doelstelling, bestaande in het opleiden van jonge spelers, te verwezenlijken: lokaal opgeleide spelers mogen geen spelers omvatten die afkomstig zijn van andere clubs dan de betrokken club.
 

Opmerking: een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.

Meer informatie:
Persbericht CURIA
ECER-dossier: Vrij verkeer werknemers