A-G: weigering van een lidstaat om in een andere lidstaat verworven veranderingen van voornaam en geslacht te erkennen is in strijd met de rechten van EU-burgers
Nieuwsbericht | 16-05-2024
Het gaat om de conclusie van Advocaat-Generaal (hierna: A-G) Richard de la Tour van 7 mei 2024 in zaak C-4/23 (Mirin).
Achtergrond Een Roemeens staatsburger - in deze zaak aangeduid met de fictieve naam Mirin- werd bij zijn geboorte in Roemenië als vrouw geregistreerd.
Na zijn verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk verwierf hij de Britse nationaliteit met behoud van zijn Roemeense nationaliteit. In 2017 veranderde hij in het Verenigd Koninkrijk zijn voornaam en titel van vrouw in man en in 2020 verkreeg hij wettelijke erkenning van zijn mannelijke genderidentiteit.
In mei 2021 heeft die burger, op basis van twee in het Verenigd Koninkrijk verkregen documenten waaruit die wijzigingen blijken, de Roemeense administratieve autoriteiten verzocht om in zijn geboorteakte vermeldingen op te nemen met betrekking tot zijn wijziging van voornaam, geslacht en persoonlijke numerieke code om het mannelijke geslacht weer te geven. Bovendien heeft hij hen verzocht om hem een nieuwe geboorteakte met deze nieuwe gegevens af te geven.
Deze Roemeense autoriteiten hebben zijn verzoeken echter afgewezen en hem verzocht in Roemenië een nieuwe gerechtelijke procedure in te leiden, waarin hij rechtstreeks om toestemming voor de wijziging van zijn geslacht zou verzoeken. De betrokken burger heeft bij een rechterlijke instantie in Boekarest beroep ingesteld en op grond van zijn recht om vrij op het grondgebied van de Europese Unie te reizen en te verblijven, verzocht dat zijn geboorteakte in overeenstemming zou worden gebracht met zijn nieuwe voornaam en geslachtsidentiteit, zoals definitief erkend in het Verenigd Koninkrijk.
Deze Roemeense rechter vraagt het EU-Hof of de nationale wetgeving waarop de weigering van de Roemeense autoriteiten is gebaseerd, in overeenstemming is met het Unierecht en of Brexit gevolgen heeft voor deze zaak.
Conclusie A-G Advocaat-generaal Jean Richard de la Tour merkt om te beginnen op dat de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het bij de Roemeense rechter aanhangige geding, zich hetzij vóór Brexit, hetzij tijdens de daarop volgende overgangsperiode hebben voorgedaan. De in het Verenigd Koninkrijk opgestelde documenten moeten voor de beoordeling van de vragen van de rechter dus worden beschouwd als documenten van een EU-lidstaat.
Vervolgens is de A-G van mening dat de rechten van EU-burgers op vrij verkeer en eerbiediging van hun privéleven zich ertegen verzetten dat de autoriteiten van een lidstaat weigeren om de voornaam die een onderdaan van die lidstaat heeft verkregen in een andere lidstaat, waarvan hij ook de nationaliteit heeft, te erkennen en in te schrijven in een burgerlijk register. Hetzelfde geldt voor de weigering van die autoriteiten om de genderidentiteit die de betrokken onderdaan in die andere lidstaat heeft verworven, te erkennen en zonder enige procedure in zijn geboorteakte in te schrijven.
Ten slotte beklemtoont de A-G dat de lidstaten bevoegd blijven om in hun nationale recht de gevolgen van deze erkenning en vermelding op andere documenten van de burgerlijke stand en op het gebied van huwelijk en afstamming te regelen.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof is wel bindend.
Meer informatie: Persbericht Curia ECER-dossier: Burgerschap van de Unie ECER-dossier: Brexit