Advocaat-Generaal: beginselen in EU-Handvest Grondrechten inroepbaar tussen particulieren

Contentverzamelaar

Advocaat-Generaal: beginselen in EU-Handvest Grondrechten inroepbaar tussen particulieren

Binnenkort zal het EU-Hof antwoord moeten geven op vragen van constitutioneel belang, gesteld door de Franse Cour de Cassation. Het gaat om de vraag of de beginselen in het EU-Handvest van de grondrechten kunnen worden aangevoerd in betrekkingen tussen particulieren wanneer de inhoud daarvan in een EU-richtlijn is geconcretiseerd. Hoewel richtlijnen niet kunnen worden aangevoerd tegen particulieren meent Advocaat-Generaal Cruz Villalon dat het Handvest-beginsel inzake informatie en raadpleging van werknemers wel verplichtingen kan meebrengen voor een werkgever.

Het gaat om de conclusie van 18 juli 2013 in de zaak C-176/12, Association de médiation sociale.

Aan de oorsprong van deze zaak liggen de twijfels van de Cour de cassation over de vraag of de Franse wetgeving voor de instelling van een werknemersvertegenwoordiging alleen werknemers met een vast contract hoeven te worden meegeteld of dat ook rekening moet houden met werknemers met een werkbegeleidingsovereenkomst . Die vertegenwoordiging is volgens richtlijn 2002/14 inzake informatie en raadpleging van werknemers verplicht als een werkgever meer dan 50 werknemers heeft. De Franse instelling Association médiation sociale heeft acht vaste werknemers en een honderdtal werknemers met een “werkbegeleidingsovereenkomst”. 

Het recht op informatie en raadpleging door de werkgever is als beginsel opgenomen in artikel 27 van het Handvest van de Grondrechten. Het EU-Hof zal moeten uitmaken of het wel degelijk een „recht” is, dan wel een „beginsel” in de zin van de algemene bepalingen van het Handvest (artikelen 51, lid 1, en 52, lid 5). Voor de kwalificering van de in aanmerking te nemen werknemers verwijst richtlijn 2002/14 naar het nationale arbeidsrecht. Omdat de Franse wet de werkbegeleidingsovereenkomsten niet meetelt, rijst de vraag of deze nationale uitsluiting in overeenstemming is met artikel 27 van het Handvest van de Grondrechten.

Het betreft bovendien een kwestie tussen een vakbond en een werkgever, wat de Cour de Cassation ertoe brengt het Hof de vraag te stellen naar de werking van zowel het betrokken recht als de concretisering daarvan door richtlijn 2002/14 op het gebied van de betrekkingen tussen particulieren.

Dit zou dan ook de eerste gelegenheid kunnen zijn om in het algemeen en in het bijzonder in te gaan op de kwestie – waarover het Handvest en de toelichtingen daarbij nauwelijks preciseringen bevatten – van het onderscheid tussen „rechten” en „beginselen”, dat wordt vermeld in artikel 51, lid 1, en verder uitgewerkt in artikel 52, lid 5, van het Handvest, en de daaruit voortvloeiende verschillende behandeling daarvan.

Dit zou ook de gelegenheid kunnen zijn om voor het eerst lid 5 van artikel 52 van het Handvest te onderzoeken. Zo rijst in het bijzonder de vraag naar de „uitvoering” van de „beginselen” als basisvoorwaarde voor de werking ervan. Maar tegelijk rijst ook de vraag naar de omvang van de rechterlijke bescherming van deze „beginselen”, zoals die in de tweede zin van lid 5 is vastgesteld.

Omdat de handeling van de Unie waarmee uitvoering wordt gegeven aan het „beginsel” en waarmee dit „beginsel” rechtstreeks wordt geconcretiseerd, een richtlijn is, zal het Hof moeten ingaan op de vraag welke gevolgen dan voortvloeien uit het feit dat het gaat om een geschil tussen twee particulieren.  Deze laatste vraag raakt aan de grenzen van de horizontale rechtstreekse werking van richtlijnen, waardoor de onderhavige zaak in het kielzog van onder meer de zaken Mangold en Kücükdeveci terechtkomt.