Advocaat-Generaal: Duits taalvereiste bij visumaanvraag Turkse echtgenote niet toegestaan

Contentverzamelaar

Advocaat-Generaal: Duits taalvereiste bij visumaanvraag Turkse echtgenote niet toegestaan

De afwijzing van een visumaanvraag van een Turkse echtenote, op grond dat zij niet de vereiste taalkennis bezit, is niet toegestaan. Dat adviseert Advocaat-Generaal Mengozzi het EU Hof.

Het gaat om de conclusie van Advocaat-Generaal Mengozzi van 29 april 2014 in de zaak C-138/13.

De Turkse mevrouw Dogan vroeg een visum aan bij de Duitse ambassade met het oog op gezinshereniging met haar echtgenoot die woont en werkt in Duitsland. Haar visumaanvraag wordt afgewezen op grond dat ze niet over de vereiste taalkennis beschikt, gezien het feit ze analfabete is.

Naar aanleiding hiervan heeft de Duitse rechter de vraag gesteld of de Duitse voorwaarde om een bepaalde mate van Duitse taalkennis te bezitten voor het verkrijgen van een visum in lijn is met het aanvullend Protocol bij het Associatieverdrag EG-Turkije en Richtlijn 2003/86 inzake gezinshereniging.

Allereerst gaat de A-G in op de toepassing van het Protocol waarbij het gaat om de vraag of het taalvereiste een ‘een nieuwe beperking’ in de zin van art 41 lid 1 vormt. Deze bepaling bevat een ondubbelzinnige standstillclausule, wat betekent dat geen nieuwe, strengere voorwaarde gesteld mag worden dan er al gold op het moment van de inwerkingtreding van het Protocol.

De vraag is echter of mevrouw Dogan zich hierop kan beroepen. Haar visumaanvraag is gericht op gezinshereniging en niet om een van de economische vrijheden uit te oefenen. Volgens de A-G volgt uit de analogie met besluit nr. 1/80 en arrest Toprak en Oguz dat het Protocol ziet op belemmeringen van economische vrijheden. Ondanks dat mevrouw Dogan zich hier niet direct op kan beroepen, kan dit volgens de A-G wel omdat de Duitse maatregel een beperking vormt op de economische vrijheden van haar echtgenoot. Deze indirecte beperking leidt de A-G af uit de principiële band tussen gezinsintegratie en de fundamentele vrijheden. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om erkenning van vrij verkeer van personen, maar om de belemmering van de vrijheid van vestiging.

De door Duitsland aangevoerde rechtvaardigingsgrond, bestrijding van gedwongen huwelijken, kan volgens de A-G niet als evenredig worden beschouwd. Alternatieven zoals integratie- en taallessen na toegang tot het grondgebied zouden ook efficiënt zijn en ervoor zorgen dat deze mensen buiten hun familiale context treden.

Subsidiair toetst de A-G de Duitse voorwaarde aan art. 7 lid 2 Richtlijn 2003/86. Op basis van dit artikel mogen de lidstaten integratievoorwaarden stellen. De vraag is echter hoe breed dit begrip geïnterpreteerd moet worden. Hierbij legt de A-G nadruk op het verschil in de Franse vertaling tussen ‘mesures’, zoals gebruikt in art. 7 lid 2 en ‘conditions’ uit art. 7 lid 1. In tegenstelling tot ‘conditions’ kunnen ‘mesures’ niet gezien worden als voorwaarden voor gezinshereniging strekkend tot het selecteren van personen, maar maatregelen ter bevordering van integratie. Daarbij benadrukt de A-G dat de Richtlijn individuele behandeling bij verzoek tot gezinshereniging op basis van de concrete omstandigheden beoogt. Daarom sluit de Richtlijn vooraf bepaalde voorwaarden zonder mogelijkheden tot uitzondering in het individuele geval uit. Ongeletterdheid zou een individuele uitzondering kunnen zijn. De Duitse wetgeving voorziet onvoldoende in mogelijkheid tot toekenning van vrijstelling op basis van individueel onderzoek en is daarom niet in lijn met art. 7 lid 1 van richtlijn 2003/86.