Afnemen van vingerafdrukken voor paspoort is rechtmatig

Contentverzamelaar

Afnemen van vingerafdrukken voor paspoort is rechtmatig

Het afnemen van vingerafdrukken en het bewaren hiervan in het paspoort vormen een aantasting het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens. Maar deze maatregelen zijn gerechtvaardigd om fraude met reisdocumenten te voorkomen. Het EU-recht biedt echter geen basis voor een centrale opslag van vingerafdrukken. Dat heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van een Duitse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 29 november 2013 in de zaak C-291/12, Schwarz tegen de Stadt Bochum

In EU-verordening 2252/2004 (1) wordt bepaald dat paspoorten en reisdocumenten een opslagmedium moeten bevatten dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet en dat, naast een foto, ook twee vingerafdrukken bevat. Deze vingerafdrukken mogen alleen worden gebruikt voor het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en de identiteit van de houder ervan.

Schwarz verzocht de Stadt Bochum (Duitsland) om afgifte van een paspoort, maar hij weigerde zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Het paspoort werd hem vervolgens geweigerd. Tegen deze weigering heeft Schwarz beroep ingesteld.

De Duitse rechter vraagt het EU-Hof of de verordening geldig is, met name gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omdat de aanvrager van een paspoort wordt verplicht zijn vingerafdrukken af te staan, en deze moeten worden bewaard in het paspoort.

Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend.

Hoewel het afnemen van vingerafdrukken en bewaren hiervan in het paspoort een aantasting vormen van de rechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens, zijn deze maatregelen in ieder geval gerechtvaardigd door het doel om paspoorten te beschermen tegen elk frauduleus gebruik ervan.

Het Hof stelt op dit punt vast dat de bestreden maatregelen met name de doelstelling van algemeen belang nastreven om de illegale binnenkomst van personen in de Europese Unie te beletten. Daartoe beogen deze maatregelen paspoortvervalsing en frauduleus gebruik van paspoorten te voorkomen.

Om te beginnen is uit de aan het Hof ter beschikking gestelde gegevens niet gebleken en is overigens ook niet gesteld, dat deze maatregelen de wezenlijke inhoud van bovengenoemde fundamentele rechten niet eerbiedigen.

Vervolgens stelt het Hof vast dat de bestreden maatregelen passend zijn om de doelstelling van bescherming van paspoorten tegen frauduleus gebruik ervan te verwezenlijken, doordat zij het risico dat de binnenkomst op het grondgebied van de Europese Unie ten onrechte wordt toegestaan aan niet-geautoriseerde personen, aanzienlijk verminderen.

Ten slotte gaan de bestreden maatregelen niet verder dan voor het verwezenlijken van deze doelstelling noodzakelijk is.

Wat het afnemen van vingerafdrukken betreft, is aan het Hof immers geen enkele maatregel gesuggereerd die voldoende doeltreffend zou zijn en tevens een minder ingrijpende aantasting zou vormen. Het Hof merkt met name op dat het stadium van technische ontwikkeling van de methode die is gebaseerd op irisherkenning, niet het niveau heeft van de op vingerafdrukken gebaseerde methode, en dat de methode van irisherkenning op dit moment, vanwege de veel hogere kosten ervan, minder geschikt is voor algemeen gebruik.

Aangaande de verwerking van vingerafdrukken, stelt het Hof vast dat vingerafdrukken een bijzondere rol vervullen op het gebied van de identificatie van personen in het algemeen. Zo maakt de vergelijking van de op een bepaalde plaats afgenomen vingerafdrukken met die welke worden bewaard in een database het mogelijk om, hetzij in het kader van een crimineel onderzoek, hetzij met het oog op de uitoefening van indirect toezicht op een bepaalde persoon, de aanwezigheid van deze persoon op deze plaats vast te stellen.

Het Hof wijst er evenwel op dat de verordening uitdrukkelijk preciseert dat vingerafdrukken alleen mogen worden gebruikt voor het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en de identiteit van de houder ervan. Bovendien bepaalt de verordening dat vingerafdrukken enkel mogen worden bewaard in het paspoort zelf, dat exclusief in het bezit blijft van de houder ervan. Aangezien voornoemde verordening niet voorziet in een andere vorm, noch in een ander middel van bewaring van deze afdrukken, kan deze niet aldus worden uitgelegd dat zij, als zodanig, een rechtsgrondslag biedt voor een eventuele centralisatie van verzamelde gegevens, of voor het gebruik van deze gegevens voor andere doeleinden dan dat van voorkoming van de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie.

Voor het overige stelt het Hof vast dat de verordening is vastgesteld op basis van een passende rechtsgrondslag en dat de in casu toepasselijke maatregelen niet berusten op een procedurefout, aangezien het Parlement als medewetgever volledig aan de procedure tot vaststelling van deze maatregelen (althans de laatste wijziging ervan) heeft deelgenomen.

 

(1)  Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 (PB L 142, blz. 1).