Afwijzing studievisum wegens openbare veiligheid moet behoorlijk gemotiveerd

Contentverzamelaar

Afwijzing studievisum wegens openbare veiligheid moet behoorlijk gemotiveerd

De nationale autoriteiten hebben een brede beoordelingsmarge om een studievisum te weigeren om redenen van openbare veiligheid aan een Iraans staatsburger met een diploma van een universiteit die op de EU-sanctielijst staat, voor een studie op een gevoelig gebied, zoals IT-beveiliging. Het weigeringsbesluit moet wel naar behoren worden gemotiveerd en op een solide feitelijke grondslag berusten.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 4 april 2017 in zaak C-544/15.

Een Iraanse studente bezit een master in de informatietechnologie, behaald aan de Sharif University of Technology (Iran). Ten aanzien van deze universiteit zijn door de Europese Unie beperkende maatregelen genomen wegens de steun die deze universiteit aan de Iraanse regering biedt, met name op militair gebied.

In 2012 heeft zij van het Center for Advanced Security Research Darmstadt (CASED) van de technische universiteit van Darmstadt (Technische Universität Darmstadt, Duitsland) een beurs verkregen om daar promotieonderzoek te doen. Haar onderzoeksproject had betrekking op de beveiliging van mobiele systemen, daaronder begrepen inbraakdetectiesystemen voor smartphones en beveiligingsprotocollen. De studente heeft vervolgens bij de Duitse ambassade te Teheran een visum voor studiedoeleinden aangevraagd. Omdat werd geweigerd haar dit visum te verstrekken, heeft zij beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter Berlijn, Duitsland). De Duitse regering rechtvaardigt deze weigering met de vrees dat de kennis die de studente tijdens haar onderzoek zou kunnen verwerven, naderhand in Iran zou kunnen worden misbruikt (bijvoorbeeld voor het verzamelen van vertrouwelijke informatie in westerse landen, voor interne onderdrukking of meer in het algemeen in het kader van schending van de mensenrechten).

In deze context heeft het Verwaltungsgericht Berlin het EU-Hof verzocht om uitlegging van richtlijn 2004/114 betreffende de voorwaarden voor de toelating van derdelanders met het oog op studie. Deze richtlijn heeft tot doel om van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken door de mobiliteit van studenten uit derde landen die voor studiedoeleinden naar de Unie willen komen, te bevorderen. Evenwel vereist de richtlijn voor de verstrekking van een dergelijk visum met name dat de aanvrager niet wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare veiligheid. Het Verwaltungsgericht Berlin wenst te vernemen of de nationale autoriteiten concreet over een ruime beoordelingsmarge beschikken (ten aanzien waarvan slechts marginaal wordt getoetst door de rechter) om te bepalen of de aanvrager een bedreiging voor de openbare veiligheid vormt en of zij in omstandigheden als die van het onderhavige geval mogen weigeren het visum te verlenen.

Het EU-Hof stelt vast dat de richtlijn het begrip openbare veiligheid niet definieert. Echter, eerder al heeft het Hof gepreciseerd dat het begrip „openbare veiligheid” zowel de interne als de externe veiligheid van een lidstaat dekt. Daarom kan door de aantasting van het functioneren van instellingen en essentiële openbare diensten, door risico’s voor het overleven van de bevolking, door het risico van een ernstige verstoring van de externe betrekkingen of van de vreedzame co‑existentie van de volkeren alsook door de aantasting van militaire belangen, de openbare veiligheid in gevaar worden gebracht.

In zijn arrest antwoordt het Hof dat de nationale autoriteiten, wanneer bij hen door een derdelander een visum voor studiedoeleinden wordt aangevraagd, over een ruime beoordelingsmarge beschikken om in het licht van alle relevante gegevens die de situatie van deze derdelander kenmerken, na te gaan of deze derdelander een – al was het maar potentiële – bedreiging voor de openbare veiligheid vormt. Hierin verschilt deze studievisumrichtlijn voor onderdanen van derde landen van de EU-richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer voor EU-onderdanen binnen de EU. Deze laatste richtlijn staat een beroep op de openbare veiligheid slechts toe wanneer dit is gebaseerd op het gedrag van betrokkene en dit gedrag een „actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging” voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

Volgens het EU-Hof staat de richtlijn er niet aan in de weg dat een visum voor studiedoeleinden wordt geweigerd aan een derdelander die (i) een diploma heeft behaald aan een universiteit die op de EU-sanctielijst staat (wegens de hoge mate van verwevenheid ervan met de Iraanse regering op militair gebied en aanverwante gebieden) en (ii) van plan is in de betrokken lidstaat onderzoek te verrichten op een voor de openbare veiligheid gevoelig gebied, indien de elementen waarover de bevoegde nationale autoriteiten beschikken, doen vrezen dat de kennis die deze persoon tijdens zijn onderzoek zou verwerven, later zou kunnen worden aangewend voor doelen die indruisen tegen de openbare veiligheid. Het Hof preciseert in dit verband dat het verzamelen van vertrouwelijke informatie in westerse landen, interne onderdrukking of, meer in het algemeen, schending van de mensenrechten doelen zijn die in strijd zijn met de bescherming van de openbare veiligheid.

Onder die voorwaarden dient het Verwaltungsgericht Berlin na te gaan of het weigeringsbesluit dat ten aanzien van de studente is genomen, op een toereikende motivering en op een voldoende solide feitelijke grondslag berust, aldus het EU-Hof.