AG: rechtbank niet verplicht ex-topman Fortis in België te verhoren

Contentverzamelaar

AG: rechtbank niet verplicht ex-topman Fortis in België te verhoren

De Europese bewijsverordening heeft geen exclusieve werking. Volgens Advocaat-Generaal Jääskinen is een rechter niet automatisch verplicht om de instrumenten van de Bewijsverordening te benutten. In de praktijk kunnen nationale onderzoeksmethoden net zo doeltreffend zijn als die van de verordening.

Dit heeft AG Jääskiinen geadviseerd in zijn conclusie van 24 mei jl in de zaak C-170/11 Lippens  e.a. tegen Kortekaas e.a.

Deze zaak betreft de uitleg van verordening 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken. In de nationale procedure vorderen  gedupeerde beleggers van Fortis schadevergoeding  van Maurice Lippens, Gilbert Mittler en Jean Paul Votron. Lippens c.s. bestuurden het toenmalige Fortis  die (samen met anderen) ABN overnam, maar in 2008 uit elkaar viel. Volgens de gedupeerden hadden de bestuurders onjuiste informatie verstrekt over de financiële situatie bij Fortis. Zij hebben bij de rechtbank Utrecht in het kader van de vordering om een getuigenverhoor van Lippens c.s. verzocht. Lippens c.s. wilden echter in België, waar zij wonen, door een Franstalige rechter verhoord worden. De Hoge Raad heeft het Hof gevraagd of de rechtbank dan verplicht is op grond de bewijsverordening om het verhoor in België te houden.

In antwoord op de vraag van de Hoge Raad adviseert Jääskinen dat er geen automatische verplichting is om de methoden voor het horen van getuigen uit de bewijsverordening te gebruiken. Hij merkt wel op dat het oproepen van een getuige die zich in het buitenland bevindt alleen vrijwillig en zonder dwangmaatregelen kan gebeuren. Alleen als er samenwerkingsverdragen tussen de betrokken lidstaten bestaan zouden zulke maatregelen misschien mogelijk zijn. Wanneer de getuige partij in het geding is en ook in de andere lidstaat wil verschijnen, hoeft de verordening niet te worden toegepast. Bij een weigering bepaalt het nationale recht welke concrete gevolgen daaraan worden verbonden.