Bescherming tegen ongerechtvaardigde verrijking erkend als beginsel van gemeenschapsrecht

Contentverzamelaar

Bescherming tegen ongerechtvaardigde verrijking erkend als beginsel van gemeenschapsrecht

Burgers en bedrijven die geld uit hun zak zien verdwijnen naar een gemeenschapsinstelling zonder dat daaraan een contract aan te pas komt, kunnen hiertegen voortaan bescherming vragen bij het EG-Hof van Justitie. De procesbepalingen in het EG-Verdrag moeten daarvoor ruimhartig worden uitgelegd. Dat blijkt uit een arrest van het EG-Hof in een rechtszaak van het Britse bedrijf Masdar tegen de Europese Commissie. Een principiële uitspraak, maar niet in het voordeel van Masdar.

Het Brits bedrijf Masdar werkte als onderaannemer van een Grieks bedrijf dat in opdracht van de Commissie projecten uitvoerde in Moldavië en Rusland. Omdat het Griekse bedrijf hierbij fraudeerde werden de uitbetalingen door de Commissie van het Griekse bedrijf teruggevorderd. Omdat Masdar zijn kant van het onderaannemingscontract was nagekomen, en geen geld meer kreeg van het Griekse bedrijf, vorderde Masdar betaling van de Commissie. Haar werkzaamheden waren immers zonder vergoeding ten goede gekomen van de Commissie.
In het arrest aanvaardt Het Hof de stelling dat ongerechtvaardigde verrijking tot vergoeding moet leiden. Dat is in rechtstelsels van de lidstaten van de EU gebruikelijk. Maar dat kan alleen wanneer de werkzaamheden niet zijn verricht op basis van een contractuele band. En tussen Masdar en Griekse bedrijf bestond juist wel een contract. Daarom viste Masdar alsnog achter het net. Maar het heeft de rechtsontwikkeling binnen de Gemeenschap substantieel vooruit geholpen. Geen geld, wel eeuwige roem.

De belangrijkste overwegingen van het Hof luiden als volgt:

“44 Volgens de beginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, heeft een persoon die een verlies heeft geleden waardoor het vermogen van een andere persoon wordt vermeerderd zonder dat een rechtsgrondslag voor die verrijking bestaat, in het algemeen recht erop dat dit verlies door de verrijkte wordt vergoed.

45 Zoals het Gerecht dienaangaande heeft vastgesteld, bevat de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking, zoals deze in de meeste nationale rechtsstelsels is voorzien, geen voorwaarde die verband houdt met een onrechtmatigheid of een onrechtmatige daad in de gedraging van de verwerende partij.

46 Die vordering kan echter enkel worden toegewezen, indien de verrijking geen geldige rechtsgrondslag heeft. Die voorwaarde is met name niet vervuld wanneer de verrijking haar rechtvaardiging vindt in contractuele verplichtingen.

47 Aangezien de ongerechtvaardigde verrijking, zoals hierboven omschreven, een bron van een niet-contractuele verplichting vormt die de rechtsorden van de lidstaten gemeen hebben, kan de Gemeenschap zich niet aan de toepassing van die beginselen op zichzelf onttrekken wanneer een natuurlijke of rechtspersoon haar verwijt dat zij zich ongerechtvaardigd te zijnen koste heeft verrijkt.

48 Daar bovendien elke uit ongerechtvaardigde verrijking voortvloeiende verplichting noodzakelijkerwijze niet-contractueel van aard is, moet worden toegestaan, zoals het Gerecht in casu heeft gedaan, dat krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG een beroep daarop wordt gedaan.

49 Het beroep wegens ongerechtvaardigde verrijking valt strikt genomen niet onder de regeling van de niet-contractuele aansprakelijkheid, voor het ontstaan waarvan moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden ter zake van de onwettigheid van het aan de Gemeenschap verweten gedrag, de realiteit van de schade en het bestaan van een oorzakelijk verband tussen dat gedrag en de gestelde schade (zie met name arrest van 9 september 2008, FIAMM e.a./Raad en Commissie, C‑120/06 P en C‑121/06 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 106 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dit beroep onderscheidt zich van de op grond van voornoemde regeling ingestelde beroepen in zoverre dat geen onrechtmatige gedraging van de verweerder hoeft te worden bewezen en dat zelfs niet eens sprake van een gedraging hoeft te zijn, maar dat alleen moet worden bewezen dat de verweerder zonder geldige rechtsgrondslag is verrijkt en de verzoeker in verband met die verrijking is verarmd.

50 Ondanks die kenmerken kan echter de mogelijkheid om een beroep wegens ongerechtvaardigde verrijking tegen de Gemeenschap in te stellen de justitiabele niet worden geweigerd op grond dat het EG-Verdrag niet uitdrukkelijk in een rechtsmiddel voor een dergelijke actie voorziet. Een uitlegging van de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG die deze mogelijkheid uitsluit, zou leiden tot een resultaat dat in strijd is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming zoals dat is erkend door de rechtspraak van het Hof en opnieuw is bevestigd in artikel 47 van het op 7 december 2000 te Nice vastgestelde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 364, blz. 1) (zie arresten van 13 maart 2007, Unibet, C‑432/05, Jurispr. blz. I‑2271, punt 37, en 3 september 2008, Kadi en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie, C‑402/05 P en C‑415/05 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 335).”