Burger kan actieplan luchtkwaliteit afdwingen

Contentverzamelaar

Burger kan actieplan luchtkwaliteit afdwingen

Een particulier kan van zijn lokale overheid eisen dat een actieplan wordt opgesteld om de luchtvervuiling door fijnstof in zijn buurt tegen te gaan. Aangezien zijn gezondheid in het geding is, kan hij zich direct beroepen op de Europese richtlijn inzake luchtkwaliteit. In de zaak Janecek heeft het EG-Hof daaraan toegevoegd dat de lidstaten niet verplicht zijn zodanige maatregelen in een actieplan op te nemen dat zich geen enkele overschrijding meer voordoet.

De Duitse burger in kwestie, Dieter Janecek, woont op de middelste ringweg van München. Op die plek wordt de maximaal toegestane uitstoot van fijnstof regelmatig overschreden. Janecek verlangt van de deelstaat Beieren dat er een actieplan wordt opgesteld om de vervuiling tegen te gaan. Richtlijn 96/62/EG inzake luchtkwaliteit verplicht de lidstaten actieplannen op te stellen bij dreigende overschrijding van de grenswaarden (artikel 7). De vraag is of ook particulieren zoals Janecek hier rechten aan kunnen ontlenen. Dat is het geval, zo vindt het Hof.

In eerdere rechtspraak (zoals Commissie/Duitsland, C-59/89) heeft het Hof geoordeeld dat als lidstaten door niet-naleving van een richtlijn de gezondheid van een persoon in gevaar brengen, deze persoon zich moet kunnen beroepen op de dwingende voorschriften van een richtlijn. De verplichting om een actieplan luchtvervuiling op te stellen is zo’n dwingend voorschrift. De richtlijn geeft een specifiek kader waaraan de lidstaat zich moet houden.

Wat betreft de inhoud van het actieplan hebben de lidstaten nog een beoordelingsmarge, maar de maatregelen moeten wel geschikt zijn om op de korte termijn de luchtvervuiling te beperken.

Volgens artikel 7, lid 3, van richtlijn 96/62, dienen de actieplannen maatregelen te bevatten die „bij een dreigende overschrijding van de grenswaarden en/of de alarmdrempels op korte termijn moeten worden genomen om het risico van overschrijding te verkleinen en de duur ervan te beperken”. Hieruit volgt dat de lidstaten niet verplicht zijn om zodanige maatregelen te nemen dat zich geen enkele overschrijding voordoet.

Uit de opzet van de richtlijn, die een geïntegreerde vermindering van de verontreiniging beoogt, volgt integendeel dat de lidstaten maatregelen dienen te nemen die geschikt zijn om, rekening houdend met alle omstandigheden van het moment en de betrokken belangen, het risico van overschrijding en de duur ervan tot een minimum te beperken.

Hoewel de lidstaten dus beschikken over een beoordelingsmarge, oordeelt het Hof dat artikel 7, lid 3, van richtlijn 96/62 aan de uitoefening hiervan grenzen stelt, die voor de nationale rechterlijke instanties kunnen worden ingeroepen, wanneer het gaat om de vraag of de in het actieplan op te nemen maatregelen – rekening houdend met het evenwicht dat moet worden bewaard tussen de verschillende betrokken openbare en particuliere belangen – afdoende zijn met het oog op de doelstelling van verkleining van het risico van overschrijding en beperking van de duur ervan.