C-001/18

Contentverzamelaar

C-001/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    26 februari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    12 april 2018

Trefwoorden: douanewetboek;

Onderwerp:
-           Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: douanewetboek);
-           Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: uitvoeringsverordening);

Feiten:

Verzoekster heeft een consignatieovereenkomst met de Indiase onderneming Ranbaxy Laboratories. Op grond hiervan moest verzoekster consignatiediensten verlenen in Letland (beschikbaarstelling van opslagruimten, verwerking van bestellingen). Verzoekster voerde de goederen (geneesmiddelen) in Letland in voor het vrije verkeer, berekende de douanewaarde volgens artikel 29(1) van de douanewetboek en gebruikte daarvoor de pro-formafacturen die door Ranbaxy Laboratories waren opgesteld. Op deze pro-formafacturen waren het soort ingevoerde goederen, de werkelijke marktprijs, etc. vermeld. Verzoekster bewaarde de ingevoerde goederen in haar opslagruimte tot deze verkocht werden aan de klanten. Verzoekster beschikte niet over de verkoopovereenkomsten tussen Ranbaxy Laboratories en haar klanten. De taak van verzoekster was het ontvangen en verwerken van de bestellingen volgens de instructies van Ranbaxy Laboratories. De VID (belastingdienst) voerde een belastingcontrole en douaneinspectie uit bij verzoekster voor de periode 2008-2010. Bij de bestreden beslissing legde de VID verzoekster betaling van een toeslag op (btw, vertragingsrente en geldboete) voor de goederen die waren ingevoerd in de periode van 01.02.2008 t/m en met 31.08.2010. In de bestreden beslissing werd geoordeeld dat de waarde van de betwiste goederen moest worden vastgesteld overeenkomstig artikel 30(2)c van het douanewetboek, aan de hand van de informatie over de verkoop die vermeld stond op de facturen die Ranbaxy Laboratories na verkoop van deze goederen had opgesteld voor verzoekster. In de bestreden beslissing werd eveneens vastgesteld dat de verkoopprijs van de betwiste goederen die op de genoemde facturen was vermeld, in aanmerking moest worden genomen zonder dat rekening werd gehouden met de kortingen die Ranbaxy Laboratories eventueel aan haar klanten had toegekend. Verzoekster stelde beroep in tegen deze beslissing. Bij de beoordeling van het beroep heeft districtsrechtbank de vordering tot nietigverklaring van de bestreden beslissing afgewezen. De regionale rechtbank wees het door verzoekster daartegen ingestelde hoger beroep eveneens af. Daarop heeft verzoekster cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af hoe volgens artikel 30(2)b van het douanewetboek moet worden bepaald welke door een andere persoon geproduceerde goederen soortgelijk zijn aan de betwiste goederen. Daarnaast geeft de verwijzende rechter aan dat volgens de letterlijke bewoordingen van artikel 152(1)b van de uitvoeringsverordening bij de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 30(2)c van het douanewetboek alleen rekening mag worden gehouden met verkooptransacties die werden verricht binnen een termijn van negentig dagen na de invoer van de goederen. Hij vraagt zich af of er met betrekking tot de toepassing van deze termijn sprake is van enige flexibiliteit. Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af of in de onderhavige zaak bij de vaststelling van de waarde van de ingevoerde goederen volgens artikel 30(2)c van het douanewetboek en artikel 152(1)b van de uitvoeringsverordening ook rekening moet worden gehouden met de kortingen die Ranbaxy Laboratories aan haar afnemers heeft verleend.

Prejudiciële vragen:

1) Moet er bij de invoer van geneesmiddelen voor de berekening van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 30, lid 2, onder b), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek en artikel 151, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, van worden uitgegaan dat als soortgelijke goederen moeten worden beschouwd geneesmiddelen die dezelfde (of een soortgelijke) werkzame stof bevatten in dezelfde (of een soortgelijke) hoeveelheid, of moet bij de identificatie van soortgelijke goederen ook rekening worden gehouden met de marktpositie, dat wil zeggen met de populariteit van en de vraag naar het desbetreffende geneesmiddel en de fabrikant ervan?

2) Kan de in artikel 152, lid 1 onder b), van verordening nr. 2454/93 [uitvoeringsverordening] vastgestelde termijn van negentig dagen op soepele wijze worden toegepast wanneer de douanewaarde van de ingevoerde goederen wordt vastgesteld volgens artikel 30, lid 2, onder c), van verordening nr. 2913/92 [communautair douanewetboek]?

3) Indien de voornoemde termijn op soepele wijze kan worden toegepast, moet dan voorrang worden gegeven aan gegevens betreffende transacties die zijn verricht op een tijdstip dat de invoer van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald dichter benadert en die betrekking hebben op identieke of soortgelijke goederen die in voldoende hoeveelheden worden verkocht om de prijs per eenheid te kunnen bepalen, dan wel aan transacties die weliswaar verderaf liggen maar die specifiek betrekking hebben op de ingevoerde goederen?

4) Moeten bij de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen met toepassing van artikel 30, lid 2, onder c), van verordening nr. 2913/92 [communautair douanewetboek] de toegekende kortingen die tot de reële prijs hebben geleid waartegen de goederen daadwerkelijk zijn verkocht, in aanmerking worden genomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: GE Healthcare C-173/15; Carboni e derivati Srl C-263/06.

Specifiek beleidsterrein: FIN; FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten