C-003/13 Baltic Agro
Zie bijlage rechts voor de verwzijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 28 februari 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 14 maart 2013 Schriftelijke opmerkingen: 14 april 2013 Trefwoorden: douanewetboek; antidumpingrecht; handvest grondrechten
Onderwerp: - Handvest artikel 20 (gelijkheid voor de wet) - Verordening nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek
Verzoekster heeft in 2009 een contract gesloten voor de import van ammoniumnitraat-meststof uit Rusland (fabrikant JSC Acron) waarbij zij gebruik maakt van een tussenpersoon (Magnet Group OU). Tussen Acron en Magnet is een contract gesloten over levering van het product en de prijs. Het contract tussen Magnet en verzoekster vermeldt de zelfde prijs per ton (€ 161), verzoekster dient vooruit te voldoen en de eigendom van de goederen gaat na betaling van Magnet op verzoekster over. Verzoekster is verplicht de douaneformaliteiten te vervullen en de btw te voldoen. Begin 2010 herhaalt zich dit scenario voor 4000 ton ammoniumnitraat en een prijs van € 178 per ton waarna tussen verzoekster en Magnet een contract voor 2000 ton wordt afgesloten onder dezelfde voorwaarden als bovengenoemd. De eerste maanden van 2010 worden de goederen in vijf aparte partijen aangegeven door douane-expediteurs, zijnde verzonden door Acron, of een transportbedrijf (het Letse bedrijf OOO Ventil) en als ontvanger de naam van verzoekster. Later worden de aangiftes ingetrokken en vragen de expediteurs de douaneaut de aangifte ongeldig te maken omdat niet de juiste ontvanger was aangegeven. Bij controle door de douaneaut blijkt al snel dat Acron in alle gevallen de transporteur is geweest. Het resultaat van het onderzoek is dat verzoekster een naheffing aan douanerechten krijgt omdat de voorwaarden voor vrijstelling uit Vo. 661/2008 niet vervuld waren. Tegen dat oordeel stelt verzoekster beroep tot nietigverklaring in maar dat wordt verworpen omdat verzoekster de goederen niet direct van de producent heeft ontvangen. In hoger beroep stelt verzoekster dat het voor de vrijstelling niet van belang is wie als importeur optreedt maar wel van wie de goederen afkomstig zijn (een door de Europese Commissie aanvaarde onderneming) en dat de goederen daadwerkelijk zijn ingevoerd.
De verwijzende EST rechter stelt de volgende vragen: a) Moet artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 van de Raad aldus worden uitgelegd dat de importeur en de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap steeds dezelfde persoon dienen te zijn? b) Moet artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 van de Raad, juncto besluit 2008/577 van de Commissie, aldus worden uitgelegd dat de vrijstelling van het antidumpingrecht enkel geldt voor een dergelijke eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap die de aan te geven waren niet vóór de aangifte heeft doorverkocht? c) Moet artikel 66 van verordening nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, juncto artikel 251 van verordening nr. 2454/93 van de Commissie en de andere procedurevoorschriften betreffende nadien aan de douaneaangifte aangebrachte wijzigingen, aldus worden uitgelegd dat wanneer bij de invoer van goederen niet de juiste ontvanger in de aangifte is vermeld, de aangifte op verzoek ook ná de vrijgave van de goederen ongeldig moet kunnen worden gemaakt en de vermelding van de ontvanger moet kunnen worden verbeterd, ingeval de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 van de Raad bedoelde vrijstelling had moeten worden toegepast indien de juiste ontvanger zou zijn vermeld, of dient artikel 220, lid 2, sub b, van verordening nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek in die omstandigheden aldus te worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten in dat geval niet tot boeking achteraf mogen overgaan? d) Indien beide sub c geformuleerde vragen ontkennend moeten worden beantwoord, is het dan verenigbaar met artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juncto artikel 28, lid 1, en artikel 31 VWEU, dat artikel 66 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, juncto artikel 251 van verordening nr. 2454/93 van de Commissie en de andere procedurevoorschriften betreffende nadien aan de douaneaangifte aangebrachte wijzigingen, niet toestaat dat een aangifte op verzoek ook na de vrijgave van de goederen ongeldig wordt gemaakt en de vermelding van de ontvanger wordt verbeterd, ingeval de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 661/2008 bedoelde vrijstelling had moeten worden toegepast indien de juiste ontvanger zou zijn vermeld?
Specifiek beleidsterrein: FÏN Mede EZ