C-007/21 LKW WALTER

Contentverzamelaar

C-007/21 LKW WALTER

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 april 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     29 mei 2021

Trefwoorden : rechtsmiddel tegen tenuitvoerleggingsbeslissing; termijnen

Onderwerp :

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

-           Verdrag betreffende de Europese Unie;

-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

-           Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad.

Feiten:

LKW WALTER (verzoekster), een in het Oostenrijkse handelsregister ingeschreven vennootschap, werd op 30-10-2019 door de Sloveense rechter per post in kennis gesteld van een in het Sloveens gestelde beslissing tot tenuitvoerlegging van een vordering. Het stuk is op 04-11-2019 ontvangen door de juridische afdeling van verzoekster. Dezelfde dag verzocht de juridische afdeling het advocatenkantoor, dat de onderneming vertegenwoordigde, het document te bestuderen. Nadat de thans verwerende advocaten hadden verklaard dat binnen acht dagen na betekening gemotiveerd bezwaar moest worden aangetekend, verzocht verzoekster verweerders namens haar bezwaar aan te tekenen. Dit bezwaar is op  11-11-2019 ingediend. De Sloveense wet inzake de tenuitvoerlegging en bewarende maatregelen vereist kort gezegd dat binnen acht dagen na betekening van een beslissing tot tenuitvoerlegging van een vordering bezwaar moet worden aangetekend. De rechter heeft op 10-12-2019 het bezwaar afgewezen, omdat het meer dan acht dagen na betekening was ingediend. Het daartegen ingestelde hoger beroep is verworpen. Als gevolg is de tenuitvoerleggingsbeslissing onherroepelijk en uitvoerbaar geworden. Verzoekster heeft daarop de vordering voldaan. Thans vordert verzoekster 22 168,09 EUR, plus rente en kosten, van verweerders o.g.v. hun aansprakelijkheid als advocaat, omdat zij de termijn niet in acht hebben genomen. Tegen het op 10-07-2020 uitgevaardigde betalingsbevel hebben verweerders bezwaar aangetekend.

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt bij de eerste vraag of de korte bezwaartermijn van acht dagen in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel mogelijkerwijs niet strookt met art. 36 en 39 van verordening 1215/2012 jo. art. 47 van het Handvest. M.b.t. de tweede vraag vraagt hij zich af hoe het verloop van de termijn juist moet worden uitgelegd in het licht van het recht om de ontvangst te weigeren overeenkomstig art. 8 van verordening 1393/2007. M.b.t. de derde vraag twijfelt de verwijzende rechter  of art. 18 VWEU in de weg staat aan de Sloveense regeling betreffende de termijn van acht dagen om bezwaar aan te tekenen tegen een tenuitvoerleggingsbeslissing, wanneer een in een andere lidstaat gevestigde schuldenaar in kennis wordt gesteld van deze beslissing.

Prejudiciële vragen:

a) Moeten artikelen 36 en 39 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid (beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, VEU) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat, die erin voorziet dat het enige rechtsmiddel waarmee kan worden opgekomen tegen een tenuitvoerleggingsbeslissing die een gerecht zonder voorafgaande tegensprekelijke procedure en zonder executoriale titel louter op basis van de beweringen van de executerende partij wijst, het bezwaar is, dat binnen acht dagen in de taal van deze lidstaat moet worden ingediend, ook wanneer de tenuitvoerleggingsbeslissing in een andere lidstaat wordt betekend in een taal die degene voor wie het stuk is bestemd niet begrijpt, waarbij het bezwaar reeds als tardief wordt afgewezen wanneer het binnen twaalf dagen is ingediend?

b) Moet artikel 8 van verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening van stukken juncto de beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale maatregel volgens welke door het modelformulier in bijlage II, waarmee degene voor wie het stuk is bestemd in kennis wordt gesteld van zijn recht om de ontvangst van het stuk te weigeren, binnen de termijn van een week te betekenen, tegelijkertijd ook de termijn voor indiening van het vastgestelde rechtsmiddel tegen de op hetzelfde tijdstip betekende tenuitvoerleggingsbeslissing begint te lopen, waarvan de duur is bepaald op acht dagen?

c) Moet artikel 18, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat, die als rechtsmiddel tegen een tenuitvoerleggingsbeslissing voorziet in het gemotiveerde bezwaar, dat binnen acht dagen moet worden ingediend, en die erin voorziet dat deze termijn ook geldt wanneer degene voor wie de tenuitvoerleggingsbeslissing is bestemd, in een andere lidstaat is gevestigd en deze beslissing noch is gesteld in de officiële taal van de lidstaat waar zij wordt betekend, noch in een taal die degene voor wie zij is bestemd, begrijpt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Profi Credit Polska S. A., C-176/17 ; Alpha Bank Cyprus Ltd, C-519/13 ;  C-69/10; Texdata Software, C-418/11; JP, C-651/19.

Specifiek beleidsterrein: JenV