C-016/05, Tum en Dari, arrest van 20 september 200
Signaleringsfiche Arrest van het Hof van Justitie van 20 september 2007, in de zaak C-16/05, The Queen, op verzoek van: Veli Tum, Mehmet Dari tegen Secretary of State for the Home Department
Betrokken departementen BZ, JUS, SZW
Sleutelwoorden Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Artikel 41, lid 1, van aanvullend protocol – Standstill-clausule – verbod van invoeren van nieuwe beperkingen inzake toelating tot het grondgebied van lidstaten van Turkse staatsburgers, die gebruik willen maken van het recht van vrijheid van vestiging
Beleidsrelevantie Dit arrest kan gevolgen hebben voor de wettelijke materiële en formele vereisten voor toegang en verblijf, inclusief het mvv (machtiging tot voorlopig verblijf)-vereiste, van Turkse onderdanen in Nederland. In het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen zijn er geen nieuwe belemmeringen voor Turkse onderdanen opgeworpen sinds de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Tum en Dari zijn vanuit Duitsland, respectievelijk Frankrijk, het VK binnengekomen. Nadat hun asielaanvraag was verworpen, hebben zij, op grond van de Immigration Act 1971 tijdelijke toegang gekregen. Vervolgens hebben ze, op grond van de Associatieovereenkomst een inreisvisum voor de lidstaat aangevraagd om er een zelfstandige activiteit uit te oefenen. Deze aanvraag is verworpen op basis van de immigratieregels van 1994. De lagere rechters beslisten dat verzoekers zich mochten baseren op de standstill-clausule van artikel 41, lid 1 van het aanvullend protocol bij de Associatieovereenkomst en derhalve konden verlangen dat hun aanvragen om toegang tot het VK, teneinde daar een zelfstandige activiteit uit te oefenen, konden worden behandeld op basis van de immigratieregeling van 1973 (het jaar waarin het protocol in werking trad). Deze regeling was qua materiële en formele voorwaarden minder streng dan de regeling van 1994. De Secretary of State krijgt vervolgens toestemming om de zaken voor het House of Lords te brengen. De Lords verzoeken om een prejudiciële beslissing omtrent de uitlegging van Artikel 41 lid 1 van het Aanvullend Protocol (standstill-clausule) bij de Associatieovereenkomst. De vraag is of deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat zij een lidstaat verbiedt, na de datum waarop het protocol in die lidstaat inwerking is getreden, nieuwe beperkingen te stellen aan de voorwaarden en de procedure voor (de eerste) toegang tot zijn grondgebied van Turkse staatsburgers, die voornemens in die lidstaat een zelfstandige activiteit uit te oefenen. Het EG Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Alhoewel de standstill-clausule aan Turkse staatsburgers geen positief recht verleent op het recht van vestiging, in de zin dat Turkse staatsburgers zonder meer een recht van binnenkomst hebben, verbiedt zij de betrokken lidstaat - vanaf de datum van inwerkingtreding- nieuwe beperkingen op te leggen voor de vrijheid van vestiging. Het feit dat lidstaten wordt verboden nieuwe beperkingen op te leggen vormt naar de mening van het Hof geen aantasting van de soevereine bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van immigratie en vreemdelingenpolitie. Onder “nieuwe beperkingen” vallen volgens het Hof ook beperkingen betreffende de eerste toelating van Turkse staatsburgers op het grondgebied van de lidstaat waar zij gebruik willen maken van hun vrijheid van vestiging. Dit is slechts anders, wanneer er sprake is van bedrog of misbruik in welk geval een justitiabele zich niet kan beroepen op het Gemeenschapsrecht.
Eerste inventarisatie van mogelijke effecten De strikte lijn van het Hof in dit arrest kan van invloed zijn op de lopende zaken Sahin (C-242/06) en Commissie t. Nederland (C-92/07). Deze zaken betreffen de leges voor een verblijfsvergunning in Nederland toegepast op Turkse onderdanen. In voornoemde zaak Sahin heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het Hof van Justitie onder andere gevraagd of de verplichting tot het betalen van leges voor de afdoening van de aanvraag voor verlenging van een verblijfsvergunning van een Turks onderdaan gekwalificeerd moet worden als een ‘nieuwe beperking’. In casu had Sahin de vereiste leges niet (tijdig) betaald als gevolg waarvan zijn aanvraag om verlenging buiten behandeling werd gesteld. Voorts werd het Hof gevraagd of de hoogte van de leges voor Turkse onderdanen (€ 169) niet gelijk zou moeten zijn aan het bedrag van de leges die kunnen worden geheven ten aanzien van EU onderdanen (€ 30) voor de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het Gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument. In de zaak Commissie t. Nederland verwijt de Commissie Nederland, dat het een stelsel voert van leges voor de afgifte van verblijfsvergunningen voor Turkse onderdanen die hoger zijn, dan de leges die worden berekend aan EU onderdanen en onderdanen van de EER landen voor de afgifte van een gelijkwaardig document. Blijkens het arrest Tum & Dari zijn de lidstaten in beginsel bevoegd om hun eigen immigratiebeleid te voeren. Wel moeten de lidstaten zich ervan bewust zijn dat zij, door verdragen te sluiten waarin een stand-still bepaling is opgenomen, de bevoegdheid om wijzigingen door te voeren voor bepaalde groepen verspelen.
Voorstel van behandeling De ICER stelt voor het arrest en het bijbehorende signaleringsfiche ter kennisneming te verzenden naar de ministers van BZ, JUS en SZW, alsmede naar de staatssecretaris van Europese Zaken.