C-019/13 Fastweb
Zie bijlage rechts de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 5 maart 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 19 maart 2013 Schriftelijke opmerkingen: 19 april 2013 Trefwoorden: overheidsopdrachten (beroepsprocedures);mededinging
Onderwerp: Richtlijn 2007/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG van de Raad met betrekking tot de verhoging van de doeltreffendheid van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten (Pb L 335 van 20.12.2007, blz. 31–46)
In 2003 sluit het ITA MinBiZa een overeenkomst met Telecom Italia voor telecomdiensten, met een looptijd tot eind december 2011. ITA MinBiZa denkt het zichzelf daarna gemakkelijk te kunnen maken en besluit dat het vervolg van de overeenkomst slechts door één partij goed kan worden volbracht, te weten door hetzelfde Telecom Italia. Er wordt dus afgezien van een openbare gunningsprocedure. Dit besluit wordt in het supplement van het PbEU gepubliceerd (‘aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf’) en Telecom Italia wordt uitgenodigd voor de onderhandelingen. Op 16 februari 2012 wordt in het Pb de gunning aan Telecom Italia gepubliceerd. Verzoekster komt op tegen dat besluit omdat zij eerder aan ITA MinBiZa heeft laten weten in de markt te zijn voor opdrachten op telecomterrein en wijst erop dat er diverse procedurele fouten zijn gemaakt. De regionale administratieve rechter verklaart de overeenkomst met Telecom Italia onverbindend. Zowel ITA MinBiZa als Telecom Italia gaan in hoger beroep bij de Raad van State maar ook die stelt verzoekster in het gelijk.
De verwijzende ITA rechter (RvS) oordeelt dat op grond van de nationale regelgeving onderhavige procedurele tekortkoming geschaard moet worden onder de ‘minder ernstige’ inbreuken waardoor de nationale rechter de wettelijke mogelijkheid heeft, indien aan de voorwaarden is voldaan, om een eerder genomen besluit onverbindend te verklaren. Omdat hij twijfelt of dit wel verenigbaar is met Europese regelgeving (richtlijn 2007/66) en of het een effectieve oplossing is stelt hij de volgende vragen aan het Hof: 1. Dient artikel 2 quinquies, lid 4, van richtlijn 2007/66 aldus te worden uitgelegd dat in een situatie waarin een aanbestedende dienst, alvorens de opdracht onderhands te gunnen aan een bepaalde ondernemer die is geselecteerd zonder dat eerst een aankondiging van de opdracht is bekendgemaakt, een aankondiging in het geval van vrijwillige transparantie vooraf in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft gepubliceerd en ten minste tien kalenderdagen heeft gewacht vooraleer de overeenkomst te sluiten, het de nationale rechter automatisch – altijd en hoe dan ook – verboden is die overeenkomst onverbindend te verklaren, ook al stelt hij vast dat inbreuk is gemaakt op de voorschriften die onder bepaalde voorwaarden gunning van de opdracht zonder aanbestedingsprocedure toestaan? 2. Is artikel 2 quinquies, lid 4, van richtlijn 2007/66 in overeenstemming met de beginselen van gelijkheid van partijen, van non-discriminatie en van bescherming van de mededinging en waarborgt het het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte, wanneer het aldus wordt uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de overeenkomst onverbindend wordt verklaard naar nationaal recht (artikel 122 van de Codice del processo amministrativo), ook al heeft de rechter vastgesteld dat inbreuk is gemaakt op de voorschriften die onder bepaalde voorwaarden gunning van de opdracht zonder aanbestedingsprocedure toestaan?
Specifiek beleidsterrein: BZK Mede EZ