C-022/13 en C-061/13 tot en met C-063/13 Mascolo ea

Contentverzamelaar

C-022/13 en C-061/13 tot en met C-063/13 Mascolo ea

Gevoegde prejudiciële Hofzaken C-022/13 en C-061/13 tot en met C-063/13 Mascolo e.a.
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  28 maart 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  14 april 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  14 mei 2013
Trefwoorden: arbeidscontracten;  gelijke behandeling; handvest grondrechten

Onderwerp: Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

Verzoekers zijn onderwijsmedewerksters die veelvuldig (rechtmatig) op overeenkomsten voor bepaalde tijd werken, te weten verzoekster in zaak C-22/03 Raffaella Mascolo ongeveer negen jaar,
verzoekster in zaak C-61/13 Alba Forni, verzoekster in C-62/13 Immacolata Racca en verzoekster in C-63/13 Fortuna Russo ongeveer vijf jaar. Zij stellen zich op het standpunt dat zij nu recht hebben op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
In de ITA wetgeving is, naast de hoofdregel dat overheidsorganen uitsluitend gebruik maken van aanstellingen voor onbepaalde tijd, opgenomen dat (geclausuleerd) gebruik kan worden gemaakt van flexibele contractvormen. Verzoeksters stellen dat de door het verwerende MinOnderwijs opgevoerde, in 2011 aan de ITA wettelijke regeling toegevoegde paragraaf over ‘vervanging van onderwijzend en ondersteunend (…) personeel’ waarop de onbepaalde tijd-regel niet van toepassing is verklaard, indruist tegen Europese regelgeving.

De verwijzende ITA rechter heeft onder meer verduidelijking nodig over de reikwijdte van het begrip ‘publieke sector’ om een mogelijk misbruik van de regeling te kunnen beoordelen, en stelt het Hof de volgende vragen (in zaak C-22/13 wordt vraag 7 niet opgevoerd):
1) Vormt de geschetste regelgeving voor de onderwijssector een gelijkwaardige maatregel in de zin van clausule 5 van [de raamovereenkomst in bijlage bij] richtlijn 1999/70/EG?
2) Wanneer dient een arbeidsverhouding te worden aangemerkt als betrekking in overheidsdienst voor de toepassing van clausule 5 van [de raamovereenkomst in bijlage bij] richtlijn 1999/70/EG en met name in de zin van de zinsnede ‚bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers’ en kan zij dus andere gevolgen rechtvaardigen dan in geval van particuliere arbeidsverhoudingen?
3) Omvat het begrip ‚arbeidsvoorwaarden’ in clausule 4 van [de raamovereenkomst in bijlage bij] richtlijn 1999/70/EG, gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78/EG en in artikel 14, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/54/EG, mede de gevolgen van de onrechtmatige onderbreking van de arbeidsverhouding? Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt is het dan in het licht van clausule 4 te rechtvaardigen dat het nationale recht normaliter andere gevolgen verbindt aan de onrechtmatige onderbreking van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd dan aan de onrechtmatige onderbreking van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd?
4) Is het een lidstaat krachtens het beginsel van loyale samenwerking verboden om de nationale regelgeving in een prejudiciële uitleggingsprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie willens en wetens onjuist voor te stellen en dient  de rechter bij gebreke van een andersluidende uitlegging in het nationale recht die recht doet aan de uit het lidmaatschap van de Europese Unie voortvloeiende verplichtingen, dat nationale recht voor zover mogelijk uit te leggen overeenkomstig de door de Staat gegeven uitlegging?
5) Valt onder de volgens richtlijn 91/533/EEG, inzonderheid de in artikel 2, leden 1 en 2, sub e, voor arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen geldende voorwaarden ook de vermelding van de omstandigheden waarin de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd?
6) Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is dan een wijziging van de toepasselijke regelgeving met terugwerkende kracht die de werknemer in loondienst niet de mogelijkheid biedt om zijn uit de richtlijn voortvloeiende rechten of de eerbiediging van de in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen arbeidsvoorwaarden te doen gelden, strijdig met artikel 8, lid 1 van richtlijn 91/533/EEG en met de inzonderheid in de tweede overweging van de considerans opgenomen doelstellingen van deze richtlijn?
7) Moeten de algemene beginselen van het geldende [Unierecht], te weten de beginselen van rechtszekerheid, bescherming van het gewettigd vertrouwen, equality of arms en effectieve rechterlijke bescherming, alsmede het recht op een onafhankelijk gerecht en, meer algemeen, op een eerlijk proces, die worden gewaarborgd door artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (zoals gewijzigd bij artikel 1, lid 8, van het Verdrag van Lissabon en waarnaar artikel 46 van het VEU verwijst) – gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en met de artikelen 46, 47 en 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgekondigd in Nice op 7 december 2000, in de versie van het Verdrag van Lissabon – aldus worden uitgelegd, dat zij in het kader van de toepassing van richtlijn 1999/70/EG eraan in de weg staan dat de Italiaanse Staat na een aanzienlijk tijdsverloop (drie jaar en zes maanden) een bepaling vaststelt als artikel 9 van decreto-legge nr. 70 van 13 mei 2011, omgezet bij wet nr. 106 van 12 juli 2011, die lid 4 bis aan artikel 10 van decreto legislativo nr. 368/01 heeft toegevoegd en ertoe strekt de gevolgen van aanhangige gedingen te wijzigen, waardoor de werknemer rechtstreeks wordt benadeeld ten voordele van de staat als werkgever en waardoor de in de aan de interne rechtsorde geboden mogelijkheid het misbruik te bestraffen dat bestaat in de opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd, wordt uitgesloten

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-3/10 Affatato; C-586/10 Kücük
Specifiek beleidsterrein: BZK, mede SZW