C-029/13 en C-030/13 Global Trans Lodzhistik ea

Contentverzamelaar

C-029/13 en C-030/13 Global Trans Lodzhistik ea

Gevoegde prejudiciële Hofzaken C-029/13 en C-030/13 Global Trans Lodzhistik e.a.
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik op C-029/13 en C-030/13 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  26 maart 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  12 april 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  12 mei 2013
Trefwoorden: btw; douanewetboek; (procedureel); handvest grondrechten

Onderwerp: Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek

Verzoekster wordt verdacht van het ‘ontduiken’ van douanerechten voor een goederentransport uit Turkije, en wordt opgedragen bewijs van het tegendeel te leveren. De douaneAut leggen haar bij voorbaat een extra btw-bedrag op, en op basis van de door verzoekster verstrekte informatie wordt een nieuwe douanewaarde en tegelijk de hogere btw vastgesteld. In het besluit is opgenomen hoe en waar administratief bezwaar mogelijk is (directeur douaneagentschap), maar verzoekster stapt meteen naar de verwijzende (administratieve) rechter die het beroep niet ontvankelijk verklaart en de zaak terugverwezen naar de bezwaarinstantie. Verzoekster gaat (blijkbaar) in beroep tegen die beslissing, want de hogere instantie vernietigt het besluit en verwijst de zaak terug naar de verwijzende rechter. Maar hij herhaalt de niet-ontvankelijkheid en verklaart dat het gaat om een mededeling in de zin van artikel 221 douanewetboek. (geen definitieve beslissing, en beroep is mogelijk). En weer wordt in hoger beroep de beslissing tot niet ontvankelijkheid vernietigd. Het besluit betekent een nieuwe douanewaarde in de zin van het douanewetboek waartegen ook weer beroep openstaat.
Verzoekster blijft erbij dat de douanewaarde niet juist is bepaald en dat er procedurefouten zijn gemaakt. Met name omdat haar de redenen voor twijfel nooit zijn medegedeeld.

De verwijzende BUL rechter gaat ervan uit dat een extra douaneschuld pas ontstaat wanneer deze is geboekt. Hij twijfelt of in deze zaak een juiste procedure is gevolgd, en legt het Hof de volgende vragen voor:
1. Staat artikel 243, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, wanneer het wordt uitgelegd in samenhang met artikel 245 van deze verordening en de beginselen van het recht op verdediging en het kracht van gewijsde, een nationale regeling zoals die van de artikelen 220 en 211a van de Zakon za mitnitsite (Bulgaarse douanewet) toe, op basis waarvan beroep kan worden ingesteld tegen meer dan een beslissing van een douaneautoriteit waarbij een extra douaneschuld wordt vastgesteld om deze later in te vorderen, ook wanneer in de omstandigheden van het hoofdgeding een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zou kunnen worden genomen om deze douaneschuld vast te stellen?
2. Moet artikel 243, lid 2, van verordening nr. 2913/92 over het recht om beroep in te stellen aldus worden uitgelegd dat het niet bepaalt dat een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 eerst administratief moet worden bestreden alvorens beroep in rechte kan worden ingesteld?
3. Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, geen definitieve beslissing in de zin van deze bepaling is, maar slechts een onderdeel van de procedure aan het einde waarvan de definitieve beslissing wordt vastgesteld?
Indien dat niet het geval is, moet deze bepaling in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat rechtstreeks rechterlijk toezicht kan worden uitgeoefend op de beslissing die met voormelde proceduregebreken is vastgesteld en de rechter uitspraak ten gronde moet doen over het tegen deze beslissing ingestelde beroep?
4. Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding en gelet op het legaliteitsbeginsel aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, nietig is omdat een wezenlijke procedurefout is gemaakt, die gelijkstaat met een schending van een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-naleving ongeacht de concrete gevolgen van de schending tot nietigheid van de rechtshandeling leidt, zodat de rechter uitspraak moet doen over een daartegen ingesteld beroep zonder dat hij de zaak kan terugverwijzen naar de bestuursinstantie om de procedure rechtmatig te beëindigen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  zie de verwijzingsbeschikking
Specifiek beleidsterrein: FIN
Mede VenJ

Gerelateerde documenten