C-033/13 Jagiello

Contentverzamelaar

C-033/13 Jagiello

Prejudiciële Hofzaak C-33/13 Jagiello

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  19 maart 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  5 april 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  5 mei 2013
Trefwoorden: btw

Onderwerp:
Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb L 145, blz. 1)

Verzoeker Marcin Jagiello is goederentransporteur en verkoopt kleding. Hij krijgt een geschil met de belastingdienst over de aftrek van voorbelasting over aangekochte brandstof bij de firma Bogromil. Dat bedrijf is echter bij de belastingdienst bekend als handelaar in illegale brandstof. En aangezien zij niet over de op de factuur aangegeven brandstofsoort beschikt weigert de dienst de vooraftrek. De dienst meent dat ene Kucharski de echte leverancier is van de dieselolie; hij handelt dan onder de naam Bogromil. Kucharski wordt dan ook als btw-plichtige aangemerkt en hij krijgt aanslagen te betalen.
Het feit echter dat verzoeker niet op de hoogte is van deze illegale praktijken verhoedt niet dat verweerster hem het recht om btw-voorbelasting af te trekken ontneemt.
Verzoeker stelt beroep in tot nietigverklaring van de besluiten van de belastingdienst. Hij constateert strijd met nationale regelgeving die afgeleid is van de Zesde btw-richtlijn. Hij stelt dat hij aan de voorwaarden voor aftrek heeft voldaan

De verwijzende POL rechter twijfelt aan de juiste uitleg van artikel 4, leden 1 en 2, juncto artikel 5, lid 1, van de Zesde btw-richtlijn, met name of deze bepalingen verbieden om een verkoop door een persoon die met goedvinden van een andere persoon onder de handelsnaam van deze andere persoon handelt om zijn economische activiteit geheim te houden, als een levering van goederen te beschouwen. Ook vraagt hij zich af of het terecht is dat verzoeker voor zijn handelwijze in deze zaak moet boeten.  Hij stelt het Hof de volgende vragen:
a) Moet artikel 4, leden 1 en 2, juncto artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen verbieden om een verkoop door een persoon die met goedvinden van een andere persoon onder de handelsnaam van deze andere persoon handelt om zijn economische activiteit geheim te houden, als een levering van goederen aan te merken?
b) Moet artikel 17 van de Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de aftrek van voorbelasting wordt toegepast op een factuur die is opgesteld door een persoon die alleen zijn handelsnaam ter beschikking heeft gesteld voor de verkoop van goederen door een andere persoon, zonder dat wordt aangetoond dat de koper wist of op grond van objectieve omstandigheden kon voorzien dat de handeling waarbij hij betrokken was, verband hield met een strafbaar feit of andere onregelmatigheden die de opsteller van de factuur of de persoon die met hem samenwerkt heeft begaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-223/03 University of Huddersfield; C-409/04 Teleos e.a.; C-439/04 en C-440/04 Kittel en Recolta;  C-271/06 Netto Supermarkt; C-80/11 en C-142/11 Mahagében en Dawid;
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten