C-039/13 t/m C-041/13 SCA Group Holding ea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken Klik hier op C-39/13, C-40/13 en op C-41/13 voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 5 april 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 22 april 2013 Schriftelijke opmerkingen: 22 mei 2013 Trefwoorden: belastingen; vrijheid van vestiging; fiscale eenheid
Onderwerp: Artikel 49 e.v. (recht vrije vestiging)
Verzoekster in C-39/13 is onderdeel van de SCA-groep, een ZWE vennootschap, voornamelijk in de houthandel en aanverwante producten. Zij is gevestigd in Ams en ‘moeder’ van diverse ‘achter-klein-dochter’maatschappijen. Op pagina vier van de verwijzingsbeschikking staat een tekening hoe de groep in elkaar steekt. De bedrijfsresultaten zijn niet voor alle onderdelen even florissant, er zijn ook verlieslijdende onderdelen. Vóór januari 1999 vormden deze bedrijven een fiscale eenheid in de zin van de vennootschapsregelgeving. Daarna is er geschoven met aandelenpakketten, in 2010 blijft de ‘moeder’ achter met drie (achter)kleindochtermaatschappijen. De leden doen een gezamenlijk verzoek bij de inspecteur om behandeling als fiscale eenheid in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Maar de inspecteur gaat niet akkoord met voeging van alle bedrijven, een deel wordt afgewezen en een deel wordt goedgekeurd. Reden is dat de tussenhoudstervennootschappen niet in NL gevestigd zijn. Verzoekster gaat in beroep tegen de afwijzing (Rb Haarlem) waar zij in het gelijk wordt gesteld. De Inspecteur gaat in hoger beroep dat nu voorligt bij het Hof Ams en handhaaft zijn standpunt dat voor behandeling als fiscale entiteit alle bedrijven in NL gevestigd moeten zijn. Maar verzoekster ziet daarin strijd met Europese regelgeving. In zaak C-40/13 is de DUI verzoekster anoniem, zij heeft een NL dochter. Het gaat in deze drie zaken niet om hetzelfde concern, maar om dezelfde problematiek. In zaak C-41/13 is MSA International Holding verzoekster. Er is een Amerikaans moederbedrijf, en een DUI dochter die weer een NL dochter heeft.
De verwijzende NL rechter (Gerechtshof Amsterdam) stelt in alle drie de zaken de volgende vragen aan het HvJEU: Vraag 1: Is sprake van een beperking van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 43 EG juncto artikel 48 EG, doordat aan belanghebbende de toepassing van de Nederlandse regeling van de fiscale eenheid op de werkzaamheden en het vermogen van de in Nederland gevestigde (achter)kleindochtervennootschappen Alphabet Holding, HP Holding en Alpha Holding wordt onthouden? Is, in dat kader, in het licht van de met de Nederlandse regeling van de fiscale eenheid nagestreefde doelstellingen (zie 4.13.7 tot en met 4.13.9), de situatie van de (achter) kleindochtervennootschappen Alphabet Holding, HP Holding en Alpha Holding objectief vergelijkbaar (zie 4.13.1 1 tot en met 4.13.13) met (i) de situatie van in Nederland gevestigde vennootschappen die (klein)dochter zijn van een in Nederland gevestigde tussenhoudstervennootschap welke niet ervoor heeft gekozen dat zij met haar in Nederland gevestigde moedervennootschap in een fiscale eenheid is gevoegd en die derhalve als kleindochtervennootschappen evenmin als Alphabet Holding, HP Holding en Alpha Holding toegang tot de regeling van de fiscale eenheid met - uitsluitend - haar grootmoedervennootschap hebben, dan wel met (ii) de situatie van in Nederland gevestigde kleindochtervennootschappen die er tezamen met haar in Nederland gevestigde moeder/tussenhoudstervennootschap voor hebben gekozen een fiscale eenheid met hun in Nederland gevestigde (groot)moedervennootschap te vormen en wier werkzaamheden en vermogen derhalve, anders dan die van Alphabet Holding, HP Holding en Alpha Holding, fiscaal worden geconsolideerd? Vraag 2: Maakt het bij de beantwoording van vraag 1, eerste volzin, nog verschil (zie 4.13.13) of de betrokken binnenlandse vennootschappen worden gehouden door één tussenhoudstervennootschap (op één hoger niveau van de concernstructuur) in de andere lidstaat dan wel, zoals in casu Alphabet Holding, HP Holding en Alpha Holding, door twee (of meer) - weliswaar binnen die andere lidstaat gelegen – tussenhoudstervennootschappen (op twee of meer hogere niveaus van de concernstructuur)? Vraag 3: Indien en voor zover vraag 1, eerste volzin, bevestigend moet worden beantwoord, kan een dergelijke beperking dan worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, meer in het bijzonder door de noodzaak tot behoud van de fiscale coherentie, daaronder begrepen de voorkoming van unilaterale en van bilaterale dubbele verliesverrekening (zie 4.14.8 tot en met 4.14.16). Maakt het in dit kader nog verschil dat in het concrete geval vaststaat dat zich het gevaar van een dubbele verliesverrekening niet voordoet (4.14.12)? Vraag 4: Indien en voor zover de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, is een dergelijke beperking dan aan te merken als proportioneel (4.14.18 tot en met 4.14.20)? Specifiek beleidsterrein: FIN