C-043/24 Demande d informations a la juridiction de renvoi

Contentverzamelaar

C-043/24 Demande d informations a la juridiction de renvoi

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    19 augustus 2024

Trefwoorden: geslachtswijziging; register van burgerlijke stand; transseksualiteit
Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 9;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 8, 10 en 21;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 7;
-    Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden;
-    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden;
-    Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

Feiten:
Verzoekende partij is K.M.H, welke de rechter heeft verzocht om vast te stellen dat het geslacht op de geboorteakte gewijzigd wordt van man naar vrouw, waarbij ook de naam wordt aangepast. Het verzoek is door de rechter ongegrond verklaard. Het Bulgaarse recht kent geen regeling betreffende de voorwaarden voor een geslachtswijziging, waardoor er geen grondslag is voor transseksuele personen om hun geslachtsvermelding in de geboorteakte te wijzigen op basis van hun geslachtsverandering. K.M.H. heeft cassatieberoep ingesteld tegen het besluit in hoger beroep.

Overweging:
De verwijzende rechter stelt dat het noodzakelijk is om prejudiciële vragen te stellen in verband met de mogelijke tegenstrijdigheid tussen de voor de rechter bindende nationale rechtspraak en het Unierecht. Het grondwettelijk hof heeft namelijk geoordeeld dat het begrip ‘geslacht’ alleen in de biologische betekenis ervan moet worden opgevat. Hierdoor is het voor de rechters niet mogelijk om toe te staan dat afgegeven akten van de burgerlijke stand worden gewijzigd als een verzoeker te kennen geeft transseksueel te zijn. Het negeren van het arrest van het grondwettelijk hof zou op een schending van de grondwet aankomen. De verwijzende rechter wil vaststellen of de onmogelijkheid tot het wijzigen van het geslacht op basis van transseksualiteit in strijd is met verschillende Unierechtelijke bepalingen. 

Prejudiciële vragen:
1.    Staan de in artikel 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de artikelen 8 en 21 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verankerde – en in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevestigde – beginselen van gelijkheid van alle burgers van de Unie en van vrij verkeer in de weg aan een nationale regeling van een lidstaat die elke mogelijkheid uitsluit om de vermeldingen betreffende geslacht, naam en identificatienummer (EGN) te wijzigen in de akten van de burgerlijke stand van een verzoeker die te kennen heeft gegeven transseksueel te zijn? 

2. Staan de in artikel 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in de artikelen 8 en 21 van de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verankerde beginselen van gelijkheid van alle burgers van de Unie en van vrij verkeer en het in artikel 10 VWEU neergelegde verbod op discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, zoals bevestigd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede het beginsel van een doeltreffende voorziening in rechte, in de weg aan nationale rechtspraak [in casu interpretatief arrest nr. 2/2023 van de Obshto sabranie na grazhdanskata kolegia (algemene vergadering van de civiele kamers) van de Varhoven kasatsionen sad (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Bulgarije)], volgens welke het op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie geldende objectieve materiële recht niet voorziet in enige mogelijkheid om het geslacht, de naam en het identificatienummer te wijzigen in de akten van de burgerlijke stand van een verzoeker die te kennen heeft gegeven transseksueel te zijn, waardoor deze zich in een andere situatie bevindt dan die waarin hij zich zou bevinden in een andere lidstaat waar de rechtspraak zich op het tegenovergestelde standpunt stelt? Is een nationale rechtspraak toelaatbaar volgens welke een wijziging van genderidentiteit, gelet op religieuze waarden en morele opvattingen, niet is toegestaan tenzij die wijziging in het geval van bepaalde (intersekse) personen om medische redenen noodzakelijk is? Is een nationale rechtspraak toelaatbaar volgens welke een geslachtsverandering, gelet op religieuze waarden en morele opvattingen, alleen is toegestaan in bepaalde gevallen en voor bepaalde (intersekse) personen om medische redenen, maar niet in andere gevallen van geslachtsverandering om aanvullende andere medische redenen? 

3. Geldt de in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (in de arresten in de zaken С-673/16 en С-490/20) met betrekking tot de toepassing van richtlijn 2004/38/ЕG en artikel 21, lid 1, VWEU vastgestelde verplichting voor de lidstaten van de Europese Unie om de in een andere lidstaat en volgens het recht van die lidstaat vastgestelde burgerlijke staat van een persoon te erkennen, ook met betrekking tot het geslacht als wezenlijk onderdeel van de burgerlijke staat, en vereist de in een andere lidstaat vastgestelde wijziging van het geslacht van een persoon die ook de Bulgaarse nationaliteit heeft, dat die wijziging in de desbetreffende registers van de Republiek Bulgarije wordt ingeschreven? 

4. Is in het licht van het uit het Handvest en het EVRM voortvloeiende recht op een eerlijk proces een bindende en bij arrest van de Konstitutsionen sad (grondwettelijk hof van de Republiek Bulgarije) gegeven uitlegging van de grondwet toelaatbaar volgens welke het begrip „geslacht” alleen in de biologische betekenis ervan moet worden verstaan? Is die uitlegging verenigbaar met de vereisten van het Unierecht en kan zij een juridisch obstakel vormen voor de registratie van een geslachtswijziging?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-75/82 en C-117/82 Razzouk en Beydoun/Commissie; C-149/77 Defrenne; C-13/94 P./S.; C-184/99 Grzelczyk; C-673/16 Coman e.a.; C-490/20 Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”

Specifiek beleidsterrein: OCW; SZW; JenV