C-066/13 Green Netwerk

Contentverzamelaar

C-066/13 Green Netwerk

Prejudiciële Hofzaak C-066/13 Green Netwerk

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  1 april 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  18 april 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  18 mei 2013
Trefwoorden: milieu; energie; bevoegdheid internationale verdragen

Onderwerp:
- Artikel 216 VWEU (internationale overeenkomsten)
 - Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG .

Verzoekster importeert in 2005 elektriciteit uit ZWI van de firma ATEL dat volgems ATEL gewonnen is uit hernieuwbare bron. Op basis daarvan vraagt zij vrijstelling van de wettelijk vastgelegde verplichting groene certificaten te kopen. De betreffende autoriteit (GSE) wijst dat verzoek af op de grond dat er tussen ITA en ZWI nog geen overeenkomst is gesloten. Dat gebeurt pas in 2006 (overeenkomst voor wederzijdse erkenning van de garanties van oorsprong voor ingevoerde energie) want ZWI had pas toen een garantieregeling ingevoerd die verenigbaar is met RL 2001/77.
Als verzoekster opnieuw een nota indient bij GSE (in april 2007) wordt zij aan haar eerdere verplichting tot afname van groene certificaten herinnerd. Maar als verzoekster niet reageert dient GSE bij de energie-autoriteit een klacht in waarna tegen verzoekster een sanctieprocedure wordt ingeleid. Zij krijgt in 2011 uiteindelijk een boete van € 2.466.450,00, rekening houdend met de waarden van de niet-gekochte groene certificaten, te weten € 2.367.792. Tegen dat besluit gaat verzoekster in beroep. Zij stelt met name dat een artikel van de nationale regelgeving onverenigbaar is met EU-recht. De garanties van oorsprong zijn een uitsluitende bevoegdheid van de gemeenschap. ITA kan daar dan niet een voorwaarde van een overeenkomst aan verbinden.

De verwijzende ITA Raad van State vindt het noodzakelijk de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
(1) Staat de nationale bepaling (artikel 20, lid 3, van d.lgs. nr. 387/2003) waarin de erkenning van garanties van oorsprong die door derde staten zijn afgegeven afhankelijk is gesteld van een internationale overeenkomst tussen de Italiaanse Staat en de derde Staat in de weg aan de juiste toepassing van de artikelen 3, lid 2, en 216 VWEU – op grond waarvan de Unie exclusief bevoegd is een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen, met als tweevoudig gevolg dat alleen de Unie bevoegd is een overeenkomst met een derde Staat te sluiten die gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen, of gevolgen kan hebben voor een sector die volledig is geregeld door gemeenschapsregelgeving en tot de uitsluitende bevoegdheid van de Unie behoort, en dat deze bevoegdheid niet meer individueel of collectief aan de lidstaten toebehoort – en van artikel 5 van richtlijn 2001/77/EG?
(2) Staat de genoemde nationale regeling in de weg aan, met name, de juiste toepassing van de aangehaalde gemeenschapsvoorschriften ingeval de derde Staat de Zwitserse Bondsstaat is, die op 22 juli 1972 een vrijhandelsovereenkomst met de Europese Unie heeft gesloten die op 1 januari 1973 in werking is getreden?
(3) Staat de nationale regeling die in artikel 4, lid 6 van het ministerieel decreet van 11 november 1999 is neergelegd, op grond waarvan een verzoek in geval van invoer van elektriciteit uit landen buiten de Europese Unie enkel wordt ingewilligd indien een overeenkomst is gesloten tussen de beheerder van het nationale netwerk en de analoge lokale autoriteit waarin de voorschriften voor de noodzakelijke controles zijn neergelegd, in de weg aan de juiste toepassing van de sub(1) aangehaalde gemeenschapsvoorschriften?
(4) Staat, inzonderheid, de aangehaalde nationale regeling in de weg aan de juiste toepassing van de genoemde gemeenschapsvoorschriften ingeval de in artikel 4, lid 6, van het ministerieel decreet van 11 november 1999 bedoelde overeenkomst een louter stilzwijgend akkoord is dat nooit in officiële handelingen tot uitdrukking is gebracht en enkel is gesteld door een verzoekende partij die niet in staat is er de wezenlijke inhoud van aan te geven?

Specifiek beleidsterrein: IenM
Mede  BZ/BEB

Gerelateerde documenten