C-066/20 Finanzamt für Steuerstrafsachen und Steuerfahndung Münster

Contentverzamelaar

C-066/20 Finanzamt für Steuerstrafsachen und Steuerfahndung Münster

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 mei 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     21 juni 2020

Trefwoorden : EOB, rechterlijke autoriteit, bestuurlijke autoriteit

Onderwerp :

Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken.

 

Feiten:

Op 14-11-2019 heeft de procura della Repubblica di Trento het Europees onderzoeksbevel van de dienst voor belastingstrafzaken en fiscale recherche van Münster (Finanzamt), van dezelfde datum ontvangen, waarin doorzoeking van de bedrijfsruimte van XK werd verzocht in een onderzoek naar ontwijking van inkomstenbelasting. In het Europees onderzoeksbevel was deel L niet ingevuld, welk deel een rechterlijke autoriteit moet invullen om het Europees onderzoeksbevel van een bestuurlijke autoriteit te valideren. Op 20-12-2019 heeft de Procura della Repubblica di Trento het Finanzamt van Münster het ontvangstbewijs van het onderzoeksbevel toegezonden, en deze instantie daarbij verzocht een kopie van het Europees onderzoeksbevel toe te zenden dat in deel L door een rechterlijke autoriteit is gevalideerd, waarbij zij erop wees dat het Finanzamt een bestuurlijke autoriteit is, en dat bestuurlijke autoriteiten geen Europese onderzoeksbevelen kunnen uitvaardigen die niet door een rechterlijke autoriteit zijn gevalideerd. Op 08-01-2020 zond het Finanzamt van Münster de Procura della Repubblica di Trento een e-mail, waarin het verklaarde dat het Europees onderzoeksbevel niet door een rechterlijke autoriteit hoeft te worden gevalideerd, aangezien het Finanzamt in procedures betreffende fiscale delicten ingevolge § 399, lid 1, van de belastingwet, de taken van het openbaar ministerie verricht, en zelf moet worden aangemerkt als een rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 2 van de richtlijn.

 

Overweging:

In het systeem van richtlijn 2014/41/EU is vereist dat het Europees onderzoeksbevel een rechterlijke beslissing is. In artikel 2 van de richtlijn is immers bepaald dat de uitvaardigende autoriteit een rechterlijke autoriteit moet zijn, of ook een bestuurlijke autoriteit kan zijn, mits het bevel vervolgens door een rechterlijke autoriteit wordt gevalideerd. Het Finanzamt van Münster, een bestuurlijke autoriteit, betoogt dat het een door de administratief directeur van de dienst ondertekend Europees onderzoeksbevel zonder bekrachtiging van een officier van justitie kan verzenden, omdat het krachtens een bepaling van het recht van Duitsland daartoe bevoegd is; § 399, lid 1 van de belastingwet, bepaalt namelijk dat de belastingautoriteiten de rechten en plichten van het openbaar ministerie uitoefenen. De vraag die met deze prejudiciële verwijzing aan het Hof wordt voorgelegd is of artikel 2 van de richtlijn, volgens welke bepaling het Europees onderzoeksbevel altijd een rechterlijke beslissing moet zijn (rechtstreeks dan wel middels validering), toelaat dat een lidstaat het Europees onderzoeksbevel van een bestuurlijke autoriteit aan de validering van een rechterlijke autoriteit onttrekt door ook deze autoriteit aan te merken als een „rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 2 van de richtlijn”.

 

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 2, lid 1, onder c), ii), van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, voor zover daarin is bepaald dat kan worden beschouwd als uitvaardigende autoriteit „iedere andere door de uitvaardigende staat aangeduide bevoegde autoriteit, [Or.9] die in de zaak in kwestie optreedt als strafrechtelijke onderzoeksautoriteit en overeenkomstig de nationale wetgeving bevoegd is opdracht te geven tot bewijsgaring”, waarbij evenwel is bepaald dat in dat geval „[v]oordat het Europees onderzoeksbevel wordt toegezonden aan de uitvoerende autoriteit, [...] het [wordt] gevalideerd door een rechter, een rechtbank, een onderzoeksrechter of een officier van justitie in de uitvaardigende staat, na onderzoek of het aan de voorwaarden voor het uitvaardigen van een Europees onderzoeksbevel uit hoofde van deze richtlijn, in het bijzonder de in artikel 6, lid 1, gestelde voorwaarden, voldoet”, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat een bestuurlijke autoriteit mag vrijstellen van de verplichting een Europees onderzoeksbevel te laten valideren, door deze autoriteit aan te merken als “rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 2 van de richtlijn?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-486/14), OG (Parquet de Lübeck) (C-508/18 en C-82/19PPU), (C-452/16 PPU), (C-477/16 PPU), (C-324/17), (C-61/65), X (C-74/95 en C-129/95),

Specifiek beleidsterrein: JenV