C-079/13 Saciri ea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 2 april 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 19 april 2013 Schriftelijke opmerkingen: 19 mei 2013 Trefwoorden: asiel (minimumnormen); handvest grondrechten
Onderwerp: Richtlijn nr. 2003/9 van 27 januari 2003 tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten
In oktober 2010 vraagt het gezin Saciri asiel aan in BEL. Vader Selver, moeder Danijela DORDEVIC en de drie minderjarige kinderen Danjel, Sanela en Denis. De overheidsinstantie die de opvang van asielzoekers regelt, FEDASIL, heeft echter geen plaats voor het gezin. Het wordt doorverwezen naar het centrum voor maatschappelijk welzijn (ocmw) in de verblijfplaats. Uiteindelijk komt het gezin (hoe is voor de Rb uit de documenten niet duidelijk geworden) terecht in Diest waar het een woning huurt maar de huur niet kan betalen. Er wordt dan steun gevraagd aan het ocmw van Diest en het gezin wordt dan in oktober 2010 in het wachtregister ingeschreven. In november krijgt het gezin te horen dat de gevraagde steun wordt geweigerd omdat de huisvesting niet door FEDASIL geregeld was. Het gezin diende te verblijven in een opvangstructuur georganiseerd door Fedasil. In december wordt een kort gedingproceure gestart; in januari 2011 wordt Fedasil veroordeeld tot het verlenen van opvang. Het gezin wordt vanaf 21 januari 2011 in een opvangcentrum ondergebracht. Medio december is ondertussen de zaak ten gronde aangespannen tegen ocmw Diest en 7 januari volgt het verzoekschrift tegen Fedasil. De Rb voegt deze zaken samen. De vordering tegen ocmw Diest is ontvankelijk maar wordt ongegrond verklaard en de vordering tegen Fedasil gegrond omdat Fedasil zich niet op de verzadiging van het opvangnetwerk had mogen beroepen om steun te weigeren. Omdat Fedasil de hulp inmiddels op gang heeft gebracht wordt zij alleen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van bijna € 3000. Fedasil gaat in beroep tegen dit vonnis. Zij stelt dat het in de BEL opvangwet opgenomen begrip ‘bijzondere omstandigheden’ een ruime draagwijdte heeft. Zij wijst erop dat door politieke strubbelingen de uitwerking van het spreidingsplan waardoor altijd opvang zou moeten kunnen worden gerealiseerd, achterwege is gebleven. In een zaak die zij heeft uitgevochten tot aan het Hof van Cassatie heeft dat Hof bij arrest van 26 november 2011 geoordeeld dat ‘verzadiging van de opvangplaatsen en opvangstructuren, ongeacht de oorzaak ervan, een bijzondere omstandigheid uitmaakt zoals bedoeld bij artikel 11 par. 3, laatste lid, die eiser toelaat om aan een asielzoeker geen verplichte plaats van inschrijving toe te wijzen. (enz).
De verwijzende BEL rechter (Arbeishof Brussel) vraagt zich af of de BEL wet wel in overeenstemming is met de EU-regels, en stelt de volgende vragen aan het HvJEU: (1 ) Wanneer een lidstaat ervoor kiest om, in toepassing van art. 13.5 van de richtlijn nr. 2003/9 van 27 januari 2003 tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, de materiële steun te verzekeren in de vorm van een uitkering, heeft de lidstaat dan nog enige verantwoordelijkheid om erover te waken dat de kandidaat asielzoeker, op de één of de andere wijze, kan genieten van de minimumbeschermingsmaatregelen van de richtlijn, zoals deze opgenomen zijn onder artikel 13.1 , 13.2, 14.1, 14.3, 14.5 en 14.8 van de richtlijn. (2) Dient de uitkering, voorzien door artikel 13.5 van de richtlijn, toegekend te worden vanaf de datum van de asielaanvraag en de vraag tot opvang, dan wel vanaf het verstrijken van de termijn voorzien in artikel 5.1 van de richtlijn, dan wel nog van op een andere datum. Dient de uitkering van die aard te zijn dat zij de asielaanvrager toelaat om, bij afwezigheid van materiële opvang die aangeboden wordt door de lidstaat of door een door de lidstaat aangewezen instelling, op ieder ogenblik zelf in zijn huisvesting te voorzien, desgevallend via hotelopvang, in afwachting dat hem een vaste huisvesting wordt aangeboden of dat hijzelf een meer definitieve huisvesting kan verwerven. (3) Is het verenigbaar met de richtlijn dat een lidstaat de materiële opvang slechts toekent in zoverre de bestaande, door de staat ingerichte opvangstructuren, deze huisvesting kunnen verzekeren, en de asielzoeker, die daar in geen plaats vindt, doorverwijst naar de hulpverlening, zoals die beschikbaar is voor alle inwoners van de staat, dit zonder dat de noodzakelijke wettelijke regels en structuren zijn voorzien opdat de niet door de staat zelf ingerichte instellingen effectief in staat zijn binnen een korte termijn aan de asielaanvragers een menswaardige opvang te verlenen. Specifiek beleidsterrein: VenJ (IenM)