C-092/13 Gemeente ‘s-Hertogenbosch

Contentverzamelaar

C-092/13 Gemeente ‘s-Hertogenbosch

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  11 april 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  28 april 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  28 mei 2013
Trefwoorden: btw

Onderwerp: -Zesde btw-richtlijn

Verzoekster vraagt teruggaaf van btw over de maand juli 2002. Het verzoek wordt ingewilligd, en na bezwaar wordt het bedrag alsnog verhoogd. De verhoging wordt aangevochten en de verhogingsbeschikking wordt vernietigd. Verzoekster is niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Verzoekster gaat in cassatie en bij uitspraak van de R (13-11-2009) terugverwezen naar Hof DB. Hof verklaart beroep ongegrond. Verzoekster gaat wederom in cassatie dat nu voorligt. De vraag gaat over de dubbele hoedanigheid van een gemeente: zij verricht handelingen als overheid, maar ook als belastingplichtige (ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet omzetbelasting 1968). Deze zaak gaat over de bouw van het nieuwe stadskantoor, aangevangen in 2000. Als verdeling was bedacht 94% overheidshandelen, 6% ondernemer. Het laatste percentage onderverdeeld in 5% prestaties met en 1% zonder recht op btw-aftrek.
In de facturen over de periode juli 2002 was weliswaar € 287.999 aan btw opgevoerd, maar verzoekster heeft dit niet in aftrek gebracht, waardoor zij slechts € 32 kon terugkrijgen. De Inspecteur heeft dat bedrag terugbetaald, waarna verzoekster de bezwaarprocedure kon starten en alsnog het hele bedrag terugvraagt, zijnde een aan haar opgeleverde nieuw vervaardigde zaak in de zin van artikel 3, lid 1, letter h, van de Zesde RL. Zij ontvangt echter slechts 6%.
Het Hof DB oordeelt dat verzoekster niet als ondernemer over het hele kantoor beschikt. Volgens de Zesde RL moeten de niet-economische activiteiten immers buiten de werkingssfeer van de RL blijven. Wel heeft zij recht op de eerdergenoemde 6%.
Verzoekster is het daar niet mee eens. Als middel voert zij aan dat de goederen en diensten zijn afgenomen met het oog op het later verrichten van een met omzetbelasting belaste prestatie, te weten het na de oplevering van het stadskantoor beschikken voor bedrijfsdoeleinden over een in het eigen bedrijf vervaardigd goed. Dit moet beschouwd worden als een aan omzetbelasting onderworpen levering.

De verwijzende NL rechter (HR) stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Dient artikel 5, lid 7, aanhef en letter a, van de Zesde richtlijn aldus te worden uitgelegd dat als levering onder bezwarende titel wordt aangemerkt de situatie waarin een gemeente een gebouw in gebruik neemt dat zij op eigen grond heeft laten bouwen en dat zij voor 94 percent gaat gebruiken voor haar werkzaamheden als overheid en voor 6 percent voor haar werkzaamheden als belastingplichtige, waarvan 1 percent voor vrijgestelde prestaties waaraan geen recht op aftrek is verbonden?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-299/11 Vlaardingen
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten