C-102/21 en C-103/21 Autonome Provinz Bozen e.a.

Contentverzamelaar

C-102/21 en C-103/21 Autonome Provinz Bozen e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 april 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     9 juni 2021

Trefwoorden : staatssteun; beëindiging steunregeling; misbruik van steun; terugvordering; verenigbaarheid interne markt

Onderwerp :

-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

-           Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

-           Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag;

-           Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

-           Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Feiten:

De feiten en de motivering van C-102/21 zijn vergelijkbaar met C-103/21, en de prejudiciële vragen zijn vrijwel identiek. Verzoekster is eigenaar van onroerende goederen die wegens hun afgelegen ligging niet zijn aangesloten op het openbare elektriciteitsnet. Bij Landesgesetz nr. 9 is een regeling ingevoerd waarbij steun ter hoogte van 80 procent van de subsidiabele kosten werd toegekend voor de bouw van waterkrachtcentrales om energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen t.b.v. alpen- en schuilhutten waarvoor een aansluiting op het elektriciteitsnet niet haalbaar is zonder aanzienlijke technische inspanningen en financiële uitgaven. Deze steunregeling is op 25-07-2012 door de Commissie goedgekeurd (SA.32113). O.g.v. deze regeling heeft verzoekster verzocht om toekenning van steun. De bevoegde autoriteit heeft daarop een steunbedrag toegekend wat overeenkomt met 80 procent van de subsidiabele kosten. De bevoegde instantie heeft de toegekende steun later echter gedeeltelijk ingetrokken. Steunregeling SA.32113 was op 31-12-2016 beëindigd en de deelstaatregering had de voorwaarden voor steun gewijzigd en aangepast aan verordening 651/2014, waarbij de maximale steun werd verlaagd naar 65 procent van de subsidiabele kosten. In C-102/21 werd verzoekster aangemaand tot terugbetaling van een deel van de steun vermeerderd met rente. In C-103/21 werd een deel van de steun ingetrokken, waarna uitbetaling werd gelast van de opnieuw berekende steun. Verzoekster heeft beroep ingesteld tot nietigverklaring van de voor haar bezwarende rechtshandeling.

Overweging:

Ten eerste rijst de vraag of de steunregeling die door de Commissie in de zin van art. 107(3) VWEU met de interne markt verenigbaar is verklaard, op 31-12-2016 is beëindigd. In steunbesluit SA.32113 zelf wordt de regeling niet uitdrukkelijk beperkt in de tijd. Pas uit de gedeeltelijke bekendmaking ervan in het Publicatieblad blijkt dat er was voorzien in een looptijd t/m 31-12-2016. Bij een ontkennend antwoord op bovenstaande vraag zou de toegekende steun bestaande steun vormen, met als gevolg dat de bestreden verlaging van de steun onrechtmatig zou zijn. Bij een bevestigend antwoord zou het gaan om steun die is toegekend na de door de Commissie toegestane periode. Er zou dan sprake zijn van misbruik van steun. In dat geval zou moeten worden nagegaan of art. 20 van verordening 2015/1589 moet worden uitgelegd dat de Commissie, in geval van misbruik van steun, vóór de tussenkomst van de instanties een terugvorderingsbesluit moet vaststellen. Voorts moet worden nagegaan of deze steun verenigbaar met de interne markt blijft o.g.v. art. 107(3)(c) VWEU, aangezien zij dient om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken.

Prejudiciële vragen: C-102/21

1. Is de bij besluit SA.32113 (2010/N) van de Commissie van 25 juli 2012 goedgekeurde steun ter hoogte van 80 procent [van de subsidiabele kosten] van de bouw van kleine waterkrachtcentrales om voor eigen gebruik elektrische energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen ten behoeve van alpen- en schuilhutten in de hoge Alpen waarvoor een aansluiting op het elektriciteitsnet niet haalbaar is zonder aanzienlijke technische inspanningen en financiële uitgaven, op 31 december 2016 beëindigd?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

2.1 Moet artikel 20 van verordening (EU) 2015/1589 dan aldus worden uitgelegd dat in gevallen van misbruik van steun de Commissie vóór de tussenkomst van de nationale instanties een terugvorderingsbesluit moet vaststellen?

2.2 Is de betrokken staatssteun dan verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, aangezien zij dient om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, of kan zij de mededinging vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden?

Prejudiciële vragen: C-103/21

1. Is de bij besluit SA.32113 (2010/N) van de Commissie van 25 juli 2012 goedgekeurde steun ter hoogte van 80 procent [van de subsidiabele kosten] van de bouw van kleine waterkrachtcentrales om voor eigen gebruik elektrische energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen ten behoeve van alpen- en schuilhutten in de hoge Alpen waarvoor een aansluiting op het elektriciteitsnet niet haalbaar is zonder aanzienlijke technische inspanningen en financiële uitgaven, op 31 december 2016 beëindigd?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:

2.1 Moet dan vervolgens aanvullend worden nagegaan of artikel 20 van verordening (EU) 2015/1589 aldus moet worden uitgelegd dat in gevallen van misbruik van steun de Commissie vóór de tussenkomst van de nationale instanties een terugvorderingsbesluit moet vaststellen?

2.2 Moet dan worden nagegaan of de betrokken staatssteun verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c, VWEU, aangezien zij dient om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, dan wel of zij de mededinging kan vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK