C-103/14 Jakutis et Kretingalės kooperatinė ŽŪB

Contentverzamelaar

C-103/14 Jakutis et Kretingalės kooperatinė ŽŪB

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 mei 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   17 juni 2014
Trefwoorden: gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB); steunregelingen; toetredingsakte

Onderwerp
- VWEU artikel 39. 40, 43 (GLB); artikel 288 (rechtsinstrumenten); artikel 291 (uitvoeringsplicht)
- Verordening nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;
- Verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
- Verordening (EG) nr. 1121/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009
houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen, bijlage VIII;
- uitvoeringsbesluit C(2012) 4391 final van de Commissie van 2 juli 2012 tot goedkeuring van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in Litouwen voor 2012

Verzoekers hebben voor het jaar 2012 landbouwsteun aangevraagd (en ontvangen). Het bedrag wordt echter verlaagd op grond van het uitvoeringsbesluit van juli 2012 van de EURCIE omdat het betaalorgaan de maximumbijdrage (€ 5000) heeft overschreden. Verzoekers starten een procedure bij de bestuursrechter om het besluit van het betaalorgaan te doen vernietigen, de verlaging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen niet toe te passen ten aanzien van B. Jakutis en de modulatie van de rechtstreekse betalingen en de verlaging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen niet toe te passen ten aanzien van Kretingalės kooperatinė ZUB, alsmede hun de inkomsten toe te kennen die zij niet hebben ontvangen van de LIT Staat. Verzoekers baseren zich daarbij op de Toetredingsakte. Zolang niet met feiten is gestaafd dat de rechtstreekse betalingen aan landbouwbedrijven in de ‘oude’ EULS (tot 1 mei 2004) en in LIT op een gelijk niveau en bedrag zijn komen te liggen, hoeven en mogen rechtstreekse betalingen aan LIT landbouwbedrijven niet (te) worden gemoduleerd (als bedoeld in Vo. 73/2009) en hoeven en mogen aanvullende nationale rechtstreekse betalingen niet (te) worden verlaagd.
Verweerder (het betaalorgaan) stelt dat het niet bevoegd is te beoordelen of besluiten van hogere organen (nationale, dan wel het hier gewraakte uitvoeringsbesluit van de EURCIE) verenigbaar zijn met EU-recht. Verzoekers kunnen geen aanspraak maken op schadevergoeding omdat niet kan worden gesteld dat sprake is van niet-ontvangen inkomsten.
LIT MinLNV (partij in de procedure) betoogt dat de EURCIE voor zover bekend geen onderzoek heeft gedaan of gegevens heeft overgelegd waaruit zou blijken (zoals in het werkdocument gesteld) dat er sprake is van een gelijk niveau van betalingen. MinLNV heeft bij de EURCIE geldend gemaakt dat de modulatie c.q. verlaging voor 2012 voor de NLS niet mocht worden toegepast maar de EURCIE heeft geantwoord dat deze verlaging/ modulatie het gevolg is van unierechtelijke maatregelen. MinLNV stelt dat het niet gerechtigd is de verlaging/modulatie niet toe te passen.

De verwijzende LIT rechter vraagt zich af of het uitvoeringsbesluit van de EURCIE een inbreuk vormt op de beginselen van behoorlijk bestuur, mededinging en non-discriminatie en de doelstellingen van het GLB. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Betreffende de beoordeling van het niveau van de rechtstreekse betalingen in de oude en de nieuwe lidstaten van de Unie overeenkomstig artikel 10, lid 1, junctis de artikelen 7 en 121 van verordening nr. 73/2009:
a. Moet artikel 7, lid 1, junctis de artikelen 10, lid 1, en 121 van verordening nr. 73/2009, aldus worden uitgelegd dat in 2012 het niveau van de rechtstreekse betalingen die 5 000 EUR overschrijden, in de oude lidstaten van de Unie 90 % bedraagt?
b. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, betekent dit – in het licht van de inhoud en de doelstellingen van de artikelen 10, lid 1, en 121 van verordening nr. 73/2009 – dat in 2012 het niveau van de rechtstreekse betalingen in de nieuwe en de oude lidstaten van de Unie niet gelijk is?
c. Zijn de laatste zinsnede van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 73/2009 („rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen”) en werkdocument DS/2011/14/REV 2 van de Commissie, waarin voor de vergelijking een andere basis voor rechtstreekse betalingen is vastgesteld – in de nieuwe lidstaten van de Unie wordt het niveau van de rechtstreekse betalingen beoordeeld zonder toepassing van modulatie (90 % volgens artikel 121), terwijl in de oude lidstaten van de Unie modulatie wordt toegepast (100 % min 10 % volgens artikel 7, lid 1) –, in strijd met de Toetredingsakte en met beginselen van het recht van de Europese Unie, waaronder de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, van behoorlijk bestuur, van eerlijke mededinging en van non-discriminatie, en met de in artikel 39 VWEU neergelegde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid?
2. Met betrekking tot de onverenigbaarheid van artikel 10, lid 1, en de laatste zinsnede van de laatste alinea van artikel 132, lid 2, van verordening nr. 73/2009, en van de op de grondslag daarvan genomen Unierechtelijke maatregelen, met de Toetredingsakte en beginselen van Unierecht:
a. Zijn de laatste zinsnede van artikel 10, lid 1, van verordening nr. 73/2009 („rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen”) en de laatste zinsnede van de laatste alinea van artikel 132, lid 2 („daarbij vanaf 2012 rekening houdend met de toepassing van artikel 7, lid 1, juncto artikel 10”), alsook het op basis daarvan vastgestelde werkdocument DS/2011/14/REV 2 van de Commissie en uitvoeringsbesluit C(2012) 4391 final van de Commissie in strijd met de Toetredingsakte, die niet voorschrijft dat in de nieuwe lidstaten van de Unie de rechtstreekse betalingen worden gemoduleerd en de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen worden verlaagd, en evenmin het jaar vaststelt waarin de rechtstreekse betalingen in de nieuwe en de oude lidstaten van de Unie worden geacht gelijk te zijn?
b. Zijn artikel 10, lid 1, en de laatste alinea van artikel 132, lid 2, van verordening nr. 73/2009, alsook werkdocument DS/2011/14/REV 2 van de Commissie en uitvoeringsbesluit C(2012) 4391 final van de Commissie, voor zover het volgens de inhoud en doelstellingen ervan in 2012 komt tot een modulatie van de rechtstreekse betalingen en een verlaging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten van de Unie, die aanzienlijk minder steun ontvangen dan de oude lidstaten van de Unie, in strijd met de beginselen van het recht van de Europese Unie, waaronder de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, van eerlijke mededinging en van non-discriminatie, en met de in artikel 39 VWEU neergelegde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name de doelstelling om de productiviteit van de landbouw te doen toenemen?
c. Maakt de wijziging van de laatste alinea van artikel 132, lid 2, van verordening nr. 73/2009 („daarbij vanaf 2012 rekening houdend met de toepassing van artikel 7, lid 1, juncto artikel 10”) via de corrigendumprocedure (PB 2010, L 43, blz. 7) (welke wijziging niet van technische aard was en waarmee de inhoud van de bepaling fundamenteel werd veranderd doordat werd bepaald dat de rechtstreekse betalingen in de nieuwe en de oude lidstaten van de Unie in 2012 worden geacht gelijk te zijn), inbreuk op beginselen van het recht van de Europese Unie, waaronder de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen, van rechtszekerheid, van behoorlijk bestuur en van non-discriminatie?
d. Heeft het woord „dydis” [„niveau”] in artikel 1 ter van punt 27, sub b, van hoofdstuk 6.A („Landbouwwetgeving”) van bijlage II bij de Toetredingsakte[1] dezelfde betekenis als het woord „lygis” [„niveau”] in de laatste alinea van artikel 132, lid 2, van verordening nr. 73/2009?
3. Zijn het uitvoeringsbesluit van de Commissie en werkdocument DS/2011/14/REV 2 van de Commissie, die niet zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en ontoereikend zijn gemotiveerd (zij werden vastgesteld uitsluitend op basis van het uitgangspunt dat de niveaus van de rechtstreekse betalingen in de nieuwe en de oude lidstaten van de Unie in 2012 gelijk zouden zijn), in strijd met de Toetredingsakte en met beginselen van het recht van de Europese Unie, waaronder de beginselen van rechtszekerheid, van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van behoorlijk bestuur? Zo ja, moet artikel 1, lid 4, van het uitvoeringsbesluit van de Commissie nietig worden verklaard wegens strijdigheid met verordening nr. 73/2009 en de Toetredingsakte?

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten