C-104/14 Federazione Italiana Consorzi Agrari

Contentverzamelaar

C-104/14 Federazione Italiana Consorzi Agrari

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   15 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   15 juni 2014
Trefwoorden: landbouw; betalingsachterstanden bij handelstransacties

Onderwerp
Richtlijnen 2000/35/EG en 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

Verzoekster wordt in 2004 in hoger beroep in het gelijk gesteld waarbij een schuldvordering wordt toegewezen. Zij maakt deze schuldvordering (op het ITA MinLNV) te gelde in haar hoedanigheid van cessionaris van schuldvorderingen van 58 provinciale landbouwcoöperaties. Het betreft kosten die de coöperaties na WOII tot 1967 hebben gemaakt voor verplichte opslag. Het MinLNV gaat in beroep tegen de uitspraak omdat hij het niet eens is met de berekening van de te betalen (samengestelde) rente. De cassatierechter vernietigt de uitspraak en verwijst terug naar de rechter in eerste aanleg. In oktober 2011 wordt de schuld op hetzelfde bedrag vastgesteld en opnieuw gaat MinLNV in cassatie. Hij is van mening dat niet bij bestuursbesluit kan worden afgeweken van basisregelgeving die het principe van samengestelde rente verbiedt.
Verzoekster vraagt zich af of de ITA regelgeving wel verenigbaar is met de EURRLn 2000/35 en 2011/7. Verweerder betwist dat deze RLn hier van toepassing zijn omdat geen sprake zou zijn van handelstransacties.

De verwijzende ITA rechter kan om te beginnen al niet zonder meer uitsluiten dat de van rechtswege tot stand gekomen contractuele verhouding onder het begrip handelstransactie kan worden geschaard. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Valt de op grond van wetgevend decreet nr. 169/1948 en wet nr. 1294/1957 van rechtswege tot stand gekomen verhouding tussen de overheid en de landbouwcoöperaties (waaruit de schuldvordering is ontstaan die nadien door de landbouwcoöperaties is overgedragen aan Federconsorzi, welke ze op haar beurt in het kader van een faillissementsprocedure aan haar eigen schuldeisers heeft overgedragen), waarbij hun de taak werd opgelegd de bevoorrading met en de distributie van landbouwproducten te garanderen, onder het begrip handelstransactie in de zin van de artikelen 2 van richtlijn 2000/35/EG en richtlijn 2011/7/EU?
2) Zo ja, houdt de verplichting tot omzetting van de richtlijnen 2000/35/EG (artikel 6, lid 2) en 2011/7/EU (artikel 12, lid 3), met de mogelijkheid om gunstigere bepalingen te handhaven, tevens in dat de vertragingsrente die is overeengekomen binnen verhoudingen die ten tijde van de inwerkingtreding van die richtlijnen reeds tot stand waren gekomen, niet mag worden verlaagd of gewoonweg uitgesloten?
3) Dient, bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, het verbod om de vertragingsrentevoet die binnen reeds bestaande verhoudingen wordt gehanteerd, in ongunstige zin te wijzigen, aldus te worden opgevat dat het ook geldt voor een uniforme renteregeling die tot op een bepaald ogenblik (in casu van 31 januari 1982 tot en met 31 december 1995) voorziet in een andere dan de wettelijke rentevoet en betaling van samengestelde rente – zij het niet op halfjaarlijkse basis, zoals de schuldeiseres verlangt, maar op jaarbasis – en daarna uitsluitend in betaling van de wettelijke rente, en die, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geding (zie punt 3 supra), niet noodzakelijkerwijs nadelig is voor de schuldeiseres?
4) Houdt de verplichting tot omzetting van de richtlijnen 2000/35/EG (artikel 6) en 2011/7/EU (artikel 12), voor zover respectievelijk artikel 3, lid 3, en artikel 7 daarvan, in verband met het verbod van misbruik van contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser, bepalen dat onbillijke contractuele bedingen of praktijken geen effect sorteren, in dat de Staat voor verhoudingen waarbij hij zelf partij is en die ten tijde van de inwerkingtreding van die richtlijnen al tot stand waren gekomen, geen bepalingen mag vaststellen die betaling van vertragingsrente uitsluiten?
5) Geldt, bij een bevestigend antwoord op de vierde vraag, het verbod voor de Staat om in reeds bestaande verhoudingen waarbij hij zelf partij is, in te grijpen door bepalingen vast te stellen waarbij betaling van vertragingsrente wordt uitgesloten, ook voor een uniforme renteregeling die tot op een bepaald ogenblik (in casu van 31 januari 1982 tot en met 31 december 1995) voorziet in een andere dan de wettelijke rentevoet en betaling van samengestelde rente – zij het niet op halfjaarlijkse basis, zoals de schuldeiseres verlangt, maar op jaarbasis – en daarna uitsluitend in betaling van de wettelijke rente, en die, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geding (zie punt 3 supra), niet noodzakelijkerwijs nadelig is voor de schuldeiseres?

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten