C-104/23 A GmbH en Co. KG

Contentverzamelaar

C-104/23 A GmbH en Co. KG

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     7 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     24 mei 2023

Trefwoorden: gecombineerde nomenclatuur, kalverhokken, bouwwerken

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 1655/2005 van de Commissie van 10 oktober 2005 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

Feiten:

Verzoekster verkoopt oplossingen voor het huisvesten van kalveren. Op 05-08-2015 heeft zij een bindende tariefinlichting aangevraagd voor door haar regelmatig ingevoerde goederen van verschillende afmetingen en in diverse uitvoeringen die als kalverhokken of kalveriglo’s worden aangeduid. De goederen, die bestaan uit een ombouw (wanden en dak) en – afhankelijk van het model – soms ook een vloerelement, zijn voorzien van strooisel- en ventilatieopeningen alsmede een toegangsopening aan de voorzijde zonder deur. Voor sommige modellen zijn deuren optioneel verkrijgbaar. Alleen het grootste hok (een „groepshok”) wordt zonder vloerelement ingevoerd en later gecompleteerd met een vloer van massief hout. De kalverhokken worden gewoonlijk buiten de stallen geplaatst en moeten de dieren beschermen tegen weersinvloeden. Zij bestaan uit polyethyleen en een metalen frame als basis van elk hok. Verzoekster heeft een indeling onder de toenmalige postonderverdeling 9406 0080 van de gecombineerde nomenclatuur (GN) als „geprefabriceerde bouwwerken van andere stoffen” aangevraagd. Met de bindende tariefinlichting van 29-09-2015 heeft verweerder (het hoofdkantoor van de douane, Duitsland) de goederen, in afwijking van de aanvraag, ingedeeld als „andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij postonderverdeling (GN) 3926 1000 tot en met 3926 9092” onder postonderverdeling 3926 9097 GN. Zowel het bezwaar als het beroep zijn afgewezen. Het Finanzgericht (belastingrechter in eerste aanleg) heeft geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op toekenning van een bindende tariefinlichting van de litigieuze goederen als „geprefabriceerde bouwwerken” onder postonderverdeling 9406 0080 GN. Het Hauptzollamt heeft deze terecht naar hun samenstelling als „andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen bedoeld bij postonderverdeling (GN) 3926 1000 tot en met 3926 9092” onder postonderverdeling 3926 9097 GN ingedeeld; de hokken ontlenen hun wezenlijk karakter aan de kunststof polyethyleen. Verzoekster betwist deze beslissing met haar beroep in Revision, dat zij als volgt motiveert: in tegenstelling tot het standpunt van het Finanzgericht is voor de indeling van kalverhokken onder post 9406 GN niet vereist dat er sprake is van een aan alle zijden besloten ruimte. Dit blijkt noch uit de tekst van de verordening noch uit de toelichting daarbij.

Overweging:

De verwijzende rechter heeft twijfels over de voor de tariefindeling van de ingevoerde goederen relevante uitlegging van post 9406 GN. In casu is een precieze definitie van het in dat geval toepasselijke begrip „bouwwerk” van belang omdat deze definitie bepalend is voor de vraag of de goederen dienen te worden ingedeeld als „geprefabriceerde bouwwerken” onder post 9406 GN of als „andere artikelen van kunststof” onder post 3926 GN. De keuze van de postonderverdeling is in het onderhavige geval niet in geschil. Anders dan in andere contexten van het Unierecht – in het bijzonder bijvoorbeeld in artikel 12, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG, dat het begrip „bouwwerk” in het kader van de belasting over de toegevoegde waarde beperkt tot bouwwerken die vast met de grond verbonden zijn – bevat het gemeenschappelijk douanetarief geen uitdrukkelijke definitie van het begrip „bouwwerk”.

Prejudiciële vragen:

1. Vereist post 9406 GN noodzakelijkerwijs dat een geprefabriceerd bouwwerk een ruimte aan alle zijden volledig moet omsluiten?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vereist post 9406 GN dat het geprefabriceerde bouwwerk dusdanig groot is dat een persoon van gemiddelde lengte het kan betreden en moet er in dat geval ten minste één toegankelijke ruimte zijn waarin die persoon kan staan, of volstaat het dat een persoon het bouwwerk in voorovergebogen lichaamshouding kan betreden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Profit Europe (C-397/17 en C-398/17), PRODEX (C-72/21)

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten