C-11/15 Český rozhlas

Contentverzamelaar

C-11/15 Český rozhlas

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 maart 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   24 maart 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   24 april 2015
Trefwoorden: btw; openbare dienstverplichting (publieke omroep)

Onderwerp
Zesde btw-richtlijn (77/388/EEG) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag

Verzoekster Český rozhlas (Tsjechische radio-omroep) doet bij haar (aanvullende) aangifte btw over maart – december 2006 een verzoek om aanvullende aftrek voorbelasting wegens door haar verrichte herberekening. Het gaat om uitsluiting van betaalde omroepbijdragen die volgens verzoekster geen tegenprestatie zijn voor de verrichte publieke omroepdienst maar als belastinggeld moeten worden beschouwd. De Belastingdienst (verweerster) gaat hier echter niet mee akkoord. Verzoekster gaat in beroep. Betaling van de bijdrage is verplicht voor eenieder die een ontvangsttoestel bezit. De consument heeft geen keuze of hij al dan niet belastingplichtige wil zijn. Enkel door het bezit van een ontvangsttoestel verbindt hij zich contractueel aan een openbare dienst, ook al luistert hij alleen naar commerciële omroepen die geen inkomsten uit bijdragen ontvangen. Verzoekster is wettelijk verplicht de wettelijk vastgelegd bijdragen te innen en conform de wet te besteden. Ontvangers hebben geen directe invloed op of klachtrecht over deze dienstverrichting want de eisen daarvoor liggen vast in de TSJ omroepwet. Verweerster blijft erbij dat het om een tegenprestatie voor de openbare dienst gaat en verwijst naar rechtspraak van het HvJEU. Door een radiotoestel te kopen drukt de consument de wil uit de dienst te ontvangen; er vindt controle plaats door de toezichthouder en de omvang van het voordeel voor de belastingplichtige kan niet objectief worden bepaald op basis van de specifieke kenmerken van de verrichte dienst die volgens verweerster meer de kenmerken van een abonnement draagt. Indien geoordeeld zou worden dat het geen tegenprestatie betreft zou dat betekenen dat verzoekster geen economische activiteit verricht, hetgeen in strijd zou zijn met de basisbeginselen van de btw. De geadieerde rechter verwijst naar het eerste arrest waarin het HvJEU criteria formuleerde op basis waarvan ‘diensten die onder bezwarende titel worden verricht’ kunnen worden afgebakend (C-154/80). De radiobijdragen kunnen zo niet worden beschouwd als een betaling in de zin van de Zesde btw-RL. Hij oordeelt dat de TSJ wet hierin onduidelijk is en verzoekster als belastingplichtige het voordeel van de twijfel moet krijgen. Verweerster gaat in cassatie.

De verwijzende TSJ rechter (hoogste administratieve rechterlijke instantie) meent dat in casu moeilijk een rechtstreeks verband tussen de wettelijke verplichting en het genot van de dienst kan worden gelegd. In de TSJ wet wordt het een ‘solidariteitsbetaling’ genoemd. In recente rechtspraak (C-151/13) heeft het HvJ nader gepreciseerd onder welke voorwaarden sprake is van een dienst onder bezwarende titel in de zin van de Zesde RL. Hij vraagt zich af of de specifieke aard van de publieke-omroepactiviteit niet eveneens tot een bijzondere uitlegging noopt, en stelt hij het HvJEU de volgende vraag:
“Kan een publieke omroep die wordt gefinancierd met wettelijk opgelegde bijdragen, waarvan ook de hoogte bij wet wordt vastgesteld, die verschuldigd zijn door eenieder die eigenaar of bezitter is van een radio of deze op een andere rechtsgrond mag gebruiken, worden geacht „tegen betaling diensten te verrichten” in de zin van artikel 2, punt 1, van de Zesde btw-richtlijn (77/388/EEG) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, welke diensten overeenkomstig artikel 13, A, lid 1, onder q), van deze richtlijn moeten worden vrijgesteld van btw, of verricht een dergelijke omroep een niet-economische activiteit die op grond van artikel 2 van de Zesde btw-richtlijn geenszins aan btw is onderworpen en die dus niet overeenkomstig artikel 13, A, lid 1, onder q), van deze richtlijn kan worden vrijgesteld van btw?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-267/08 SPÖ Landesorganisation Kärnten; C-151/13 Le Rayon d'Or
Specifiek beleidsterrein: FIN, EZ en OCW

Gerelateerde documenten