C-11/23 Eventmedia Soluciones
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 maart 2023 Schriftelijke opmerkingen: 24 april 2023
Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers, consumenten, overdracht vordering, procesbevoegdheid
Onderwerp:
• Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten
• Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
Feiten:
Een aantal vliegtuigpassagiers die werden getroffen door de annulering van een voor 24-03-2022 geplande vlucht − van Santa Cruz Viru Viru (Bolivië) naar Madrid − hebben aan verzoekster, EVENTMEDIA SOLUCIONES, S. L., door middel van een overeenkomst tot overdracht van vorderingen het door artikel 7 van verordening 261/2004 erkende recht op compensatie overgedragen. Met gebruikmaking van het in dit artikel voorziene rechtsmiddel heeft verzoekster een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen AIR EUROPA LÍNEAS AÉREAS, S. A. U. Het beroep strekt tot betaling van een bedrag van 600 EUR per passagier die door de annulering van de betrokken vlucht is getroffen. De verwerende luchtvaartmaatschappij heeft de vordering betwist. Zij ontkent niet de vlucht is geannuleerd en dat er dus sprake is van de feitelijke situatie die het recht op compensatie doet ontstaan, maar weigert over te gaan tot betaling van compensatie aan de passagiers die hun vordering hebben overgedragen. Feitelijk betwist de verwerende luchtvaartmaatschappij de procesbevoegdheid van verzoekster, aangezien zij van mening is dat er geen rechtsgeldige overdracht van de vordering heeft plaatsgevonden.
Overweging:
Ter terechtzitting heeft de verwijzende rechter aan partijen zijn twijfels uiteengezet over de uitlegging van het Unierecht, te weten: 1) De vraag of de opneming van clausule 15.1 in de vervoerovereenkomst een beperking van de verplichtingen jegens de reizigers inhoudt die volgens artikel 15 van verordening 261/2004 een ontoelaatbare uitzondering vormt. 2) De juridische of contractuele aard van het in artikel 7, lid 1, van verordening 261/2004 bedoelde recht op compensatie. 3) De reikwijdte van de ambtshalve rechterlijke toetsing van oneerlijke bedingen overeenkomstig richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen en de rechtspraak van het Hof, in een geval als het onderhavige waarin de cessionaris geen consument is. Naar Spaans procesrecht kunnen luchtvaartmaatschappijen in vervoerovereenkomsten clausules opnemen die de overdracht van de in artikel 7, lid 1, van verordening 261/2004 bedoelde vordering tot compensatie beperken. Aangezien de vordering niet meer dan 2 000 EUR bedraagt, kan de eiser zelfstandig procederen en zijn belangen verdedigen. Als hij dat verkiest kan hij echter een procesvertegenwoordiger machtigen om namens hem en in zijn naam voor de rechtbank te verschijnen. Het is echter niet toegestaan om de vertegenwoordiging te laten plaatsvinden door een ander die vrijwillig en in eigen naam en voor eigen rekening de behandeling van de vordering op zich neemt. Hoewel de betrokken passagiers geen advocaat en procesvertegenwoordiger nodig hebben, zorgt de felle verdediging die de meeste luchtvaartmaatschappijen doorgaans voeren ervoor dat passagiers zelden alleen procederen. Gelet op de complexiteit van de zaak, indien de betrokken passagier besluit niet zelf te procederen, is het alternatief om het recht op de vordering tegen betaling over te dragen. In deze gevallen verschijnen de cessionarissen, gewoonlijk entiteiten die gespecialiseerd zijn in op verordening 261/2004 gebaseerde klachten, in eigen naam en voor eigen rekening in de procedure en verdedigen zij hun belangen als cessionaris van de vordering. De verwijzende rechter is van oordeel dat deze clausule, voor zover zij een van de rechtmatige mogelijkheden van passagiers beperkt om de hun door verordening 261/2004 toegekende rechten te doen gelden, afbreuk kan doen aan het hoge niveau van bescherming van passagiers dat in overweging 1 van deze verordening als doelstelling van het optreden van de Europese Unie op het gebied van luchtvervoer wordt genoemd.
Prejudiciële vragen:
1) Kan de opneming in de luchtvervoerovereenkomst van een beding als in casu aan de orde worden beschouwd als een ontoelaatbare uitzondering als bedoeld in artikel 15 van verordening (EG) [nr. 261/2004], op grond dat het de verplichtingen van de vervoerder beperkt door de mogelijkheid voor passagiers te beperken om hun recht op compensatie bij annulering van een vlucht te doen gelden door hun vordering over te dragen?
2) Kan artikel 7, lid 1, juncto artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 5, lid 3, van verordening (EG) [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat de betaling van compensatie voor de annulering van een vlucht door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een door de verordening opgelegde verplichting is, los van het bestaan van een vervoerovereenkomst met de passagier en de verwijtbare niet-nakoming van de contractuele verplichtingen van de luchtvaartmaatschappij?
Subsidiair, voor het geval dat wordt geoordeeld dat het betrokken beding geen ontoelaatbare uitzondering in de zin van artikel 15 van verordening (EG) [nr. 261/2004] vormt of dat het recht op compensatie contractueel van aard is, wordt de volgende prejudiciële vraag gesteld:
3) Moeten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van [richtlijn] 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter bij wie overeenkomstig artikel 7, lid 1, van verordening (EG) [nr. 261/2004] een vordering tot compensatie wegens annulering van een vlucht aanhangig is gemaakt, ambtshalve moet toetsen of een beding in de vervoerovereenkomst op grond waarvan de passagier zijn rechten niet kan overdragen oneerlijk is, wanneer de vordering wordt ingesteld door de cessionaris, die – anders dan de cedent – niet de hoedanigheid van consument en gebruiker heeft?
4) Indien er ambtshalve moet worden getoetst, kan de plicht om de consument te informeren en navraag te doen of hij zich op het oneerlijke karakter van het beding beroept of met het beding instemt, achterwege blijven gelet op het feit dat hij zijn vordering heeft overgedragen in strijd met het eventueel oneerlijke beding dat de overdracht van de vordering niet toestond?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: IenW, EZK