C-112/19 Kreis Heinsberg

Contentverzamelaar

C-112/19 Kreis Heinsberg

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 19 april 2019
Schriftelijke opmerkingen: 5 juni 2019

Trefwoorden : erkenning van rijbewijs

Onderwerp :

Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs

 

Feiten:

Verzoekster is Duits onderdaan en woont aan de Nederlandse zijde van het Duits-Nederlandse grensgebied. Hij vordert nietigverklaring van een besluit waarbij verweerder hem het recht ontzegt om in Duitsland met zijn Nederlands rijbewijsdocument motorvoertuigen te besturen. Verzoeker verkreeg in Duitsland op 03.07.2008 rijbevoegdheid voor de categorieën AM en B, en op 01.07.2015 T. Op 09.06.2016 is hij als bestuurder van een motorvoertuig door de politie gecontroleerd. Bij een drugstest testte hij positief op cannabis. Bij brief van 20.09.2016 heeft verweerder verzoeker ervan in kennis gesteld dat zijn rijbevoegdheid zou worden ingetrokken wegens rijden onder invloed van drugs. Op 29.09.2016 liet verzoeker zich uit zijn woonplaats in Duitsland uitschrijven en verhuisde hij naar Nederland waar hij zich op 13.10.2016 in een Nederlandse grensgemeente liet inschrijven. Op 01.11.2016 wendde verzoeker zich tot de Nederlandse autoriteiten om zijn Duits rijbewijs tegen een Nederlands rijbewijs te laten inwisselen. Bij onmiddellijk uitvoerbare ordemaatregel van 09.11.2016 trok verweerder de rijbevoegdheden in en werd verzoeker verzocht zijn rijbewijs onmiddellijk in te leveren. Verweerder acht verzoeker niet geschikt om motorvoertuigen te besturen omdat hij met een drugsprobleem kampt, en in de toekomst eventueel ook weer onder invloed van drugs een motorvoertuig zou besturen. Dit besluit is verzoeker op 12.11.2016 betekend. Op 14.11.2016 controleerde de RDW in Nederland of verzoeker, die zijn Duits rijbewijs had overgelegd, nog beschikte over de rijbevoegdheden AM, B, en T. Hiervoor heeft de RDW in de Europese databank voor rijbewijzen gekeken. Op basis hiervan heeft de RDW vastgesteld dat de rijbevoegdheid die in Duitsland was verleend, geldig was, en op 17.11.2016 heeft de RDW verzoeker een Nederlands rijbewijs verstrekt. Verweerder kreeg op 05.12.2016 kennis van het feit dat verzoeker zijn Duits rijbewijs tegen een Nederlands rijbewijs had ingewisseld. Verweerder heeft bij de RDW navraag gedaan of deze, gelet op de intrekking door Duitsland, vasthield aan het Nederlandse rijbewijs. De RDW bevestigde dit op 04.01.2017 omdat uit de databank bleek dat het Duitse rijbewijs geldig was. Op 17.01.2017 stuitte verzoeker op een politiecontrole toen hij op het Duitse grondgebied reed. De politieagenten maakten hem erop attent dat hij geen geldig rijbewijs had voor Duitsland. Bij besluit van 05.09.2017 stelde verweerder vast dat het Nederlandse rijbewijs hem niet het recht verleent om in Duitsland motorvoertuigen te besturen waarvoor een rijbewijs verplicht is.

 

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt over de Unierechtelijke voorwaarden waaronder een rijbewijsdocument dat in de afgiftestaat door inwisseling is verkregen, in een andere lidstaat bij wijze van uitzondering ongeldig kan worden geacht. De verwijzende rechter twijfelt of het beginsel van erkenning onbeperkt van toepassing is op de inwisseling van documenten, ook met het oog op een doeltreffende bestrijding van het “rijbewijstoerisme”.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/126/EG aldus worden uitgelegd dat een rijbewijsdocument, en met name de rijbevoegdheden die daaruit blijken, door de lidstaten ook zonder meer moeten worden

erkend wanneer de afgifte van dit document berust op de inwisseling van een rijbewijs overeenkomstig artikel 11, lid 1, van richtlijn 2006/126/EG?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: mag een lidstaat de erkenning van het ingewisselde rijbewijs overeenkomstig artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126/EG weigeren wanneer de inwisseling door de afgiftestaat heeft plaatsgevonden op een tijdstip waarop de lidstaat die de rijbevoegdheid had verleend, deze reeds had ingetrokken?

3. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord en er een erkenningsverplichting bestaat: mag een lidstaat de erkenning van het ingewisselde rijbewijsdocument hoe dan ook weigeren wanneer de lidstaat op het grondgebied waarvan de vraag betreffende de erkenning van het rijbewijsdocument rijst, op basis van „onbetwistbare inlichtingen” kan vaststellen dat de rijbevoegdheid niet meer bestond

op het tijdstip waarop het rijbewijsdocument is ingewisseld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, C-419/10,C-467/10, C-476/01,C-227/05, C-340/05,C-184/10, C-321/07 ,C-329/06

Specifiek beleidsterrein: IenW