C-115/14 Regiopost

Contentverzamelaar

C-115/14 Regiopost

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 juli 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   17 augustus 2014
Trefwoorden: overheidsopdrachten (dienstenrichtlijn)

Onderwerp
- Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten;
- Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

Deze zaak is eerder dit jaar (15 april) aangeboden als geschorste zaak in afwachting van het arrest in de zaak C-549/13 Bundesdruckerei maar de behandeling wordt nu toch hervat. Het betreft een aanbestedingsprocedure uitgeschreven door de Stadt Landau (verweerster) voor de sluiting van een raamovereenkomst voor het ophalen, vervoeren en bezorgen van brieven, pakjes en pakketten. In de aankondiging is al gemeld dat inschrijvers verklaringen moeten tekenen waarmee zij (onder meer) instemmen met de voorwaarden van de DUI LTTG = “wet ter waarborging van de naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten en het minimumloon bij de plaatsing van overheidsopdrachten” van de deelstaat Rijnland-Palts van 1 december 2010. De modellen voor de gevraagde verklaringen zijn bij het bestek gevoegd.
Verzoekster maakt (in mei) bij de aanbestedende dienst bezwaar tegen met name de verklaring inzake naleving van het minimumloon aangezien zij die in strijd acht met het aanbestedingsrecht. Die legt het bezwaar naast zich neer, waarna verzoekster binnen de gestelde termijn inschrijft. Zij dient daarbij ‘eigen’ verklaringen bij voor elke onderaannemer, maar niet voor haar eigen bedrijf. Zij wordt door verweerster in de gelegenheid gesteld alsnog de ‘juiste’ verklaringen aan te leveren op straffe van uitsluiting van de procedure. Verzoekster herhaalt haar eerder ingediende bezwaar maar bij besluit van 11 juli 2013 wordt verzoekster van de procedure uitgesloten waarop zij een procedure start. In eerste instantie wordt het beroep verworpen. Verzoekster gaat tegen dat besluit in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Oberlandesgericht Koblenz) constateert uit de regelgeving dat enkel het indienen van eigen verklaringen geen reden kan zijn tot uitsluiting van de procedure. Hij vraagt zich af of de DUI regeling verenigbaar is met EU-recht en stelt het HvJEU de volgende vragen:
1. Moet artikel 56, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) juncto artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die aanbestedende overheidsdiensten dwingend voorschrijft opdrachten uitsluitend te gunnen aan ondernemingen die zich, evenals hun onderaannemers, bij de indiening van hun inschrijving er schriftelijk toe verbinden hun met de uitvoering van de opdracht belaste werknemers een door de staat vastgesteld minimumloon te betalen – dat evenwel slechts geldt voor overheids- maar niet voor particuliere opdrachten – wanneer er noch een algemeen wettelijk minimumloon bestaat noch een algemeen verbindende collectieve arbeidsovereenkomst waaraan de potentiële opdrachtnemer en zijn eventuele onderaannemers gehouden zijn?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
Moet het Unierecht op het gebied van de plaatsing van overheidsopdrachten, inzonderheid artikel 26 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als § 3, lid 1, derde volzin, van het LTTG, dat in de verplichte uitsluiting van een inschrijving voorziet indien een marktdeelnemer zich niet reeds bij de indiening van zijn inschrijving in een aparte verklaring verbindt tot een handelwijze waartoe hij na de gunning van de opdracht ook zonder het afleggen van een dergelijke verklaring contractueel zou zijn verplicht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-346/06 Rüffert
Specifiek beleidsterrein: EZ mede BZK en SZW

Gerelateerde documenten