C-115/25 Stappert Magyarorszag

Contentverzamelaar

C-115/25 Stappert Magyarorszag

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     12 mei 2025

Trefwoorden: btw, vrij verkeer van goederen, antidumping, tariefcontingent

Onderwerp: Uitvoeringsverordening 2019/159 betreffende vrijwaringsmaatregelen: art. 1, lid 6; Uitvoeringsverordening 2019/159 (betreffende specifieke vrijwaringsmaatregelen voor staal): art. 2; Uitvoeringsverordening 2021/1483 (antidumping): art. 2.

Verzoekende partij wilde staalproducten uit Taiwan in het vrije verkeer brengen. De Hongaarse rechter vraagt of antidumpingrechten en een bijkomend douanerecht van 25% gelijktijdig mogen worden toegepast wanneer een tariefcontingent is uitgeput. De Hongaarse douaneautoriteit hanteerde namelijk beide heffingen, maar verzoekende partij betwist of het Unierecht toelaat dat hij dubbel belast wordt.

Prejudiciële vragen: 
Moet de term „relevant” in artikel 1, lid 6, van uitvoeringsverordening 2019/159 tot instelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde staalproducten (hierna: „uitvoeringsverordening 2019/159”) aldus worden uitgelegd dat hiermee, met betrekking tot de in artikel 1, lid 1, van die verordening vermelde productcategorieën die worden aangeduid met specifieke GN-codes, wordt verwezen naar alle voor elk tijdvak geopende volgnummers (tariefcontingent), dan wel alleen naar het volgnummer (tariefcontingent) waarvoor de importeur een verzoek voor een tariefcontingent heeft ingediend? 

Moet de uitdrukking „wanneer het [...] douanerecht bij contingentoverschrijding van toepassing wordt” in artikel 2, lid 1, van uitvoeringsverordening 2021/1483 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (hierna: „uitvoeringsverordening 2021/1483”) aldus worden uitgelegd dat alleen wordt gedoeld op het geval waarin het bijkomende recht van 25 % van toepassing wordt omdat het „relevante” tariefcontingent is opgebruikt, of ook op het geval waarin het bijkomende recht van toepassing wordt om enige andere reden, bijvoorbeeld omdat er geen verzoek is ingediend? 

Moet artikel 2, lid 2, van uitvoeringsverordening 2021/1483 aldus worden uitgelegd dat de inning van het antidumpingrecht van 6,8 % alleen wordt geschorst als gevolg van de toepassing van het bijkomende recht van 25 % omdat het relevante tariefcontingent is opgebruikt of ook wanneer het bijkomende recht van toepassing wordt om enige andere reden, bijvoorbeeld omdat er geen verzoek is ingediend?

Moeten artikel 1, lid 6, van uitvoeringsverordening 2019/159 en artikel 2, leden 1 en 2, van uitvoeringsverordening 2021/1483, gelet op de overwegingen 286 en 287 van laatstgenoemde uitvoeringsverordening, aldus worden uitgelegd dat het bijkomende recht en het antidumpingrecht niet gezamenlijk mogen worden ingesteld, ook niet indien de Commissie op de datum waarop het onder een bepaald volgnummer geopende tariefcontingent is opgebruikt, een nieuw tariefcontingent onder een ander volgnummer heeft geopend voor producten met dezelfde GN-code en de importeur enkel voor het opgebruikte tariefcontingent om de preferentiële douaneregeling heeft verzocht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: FIN; EZ

Gerelateerde documenten