C-116/20 Avio Lucos

Contentverzamelaar

C-116/20 Avio Lucos

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     6 mei 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     22 juni 2020

Trefwoorden : aanvraag areaalbetaling, concessieovereenkomst, evenredigheidsbeginsel,

Onderwerp :

•          Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003;

•          Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

 

Feiten:

Verzoekster, Avio Lucos SR, heeft op grond van een overeenkomst met de gemeente Podari een concessie verleend gekregen voor grasland met een totale oppervlakte van 341,70 hectare dat in privaat eigendom is van de gemeente (gemeenteweide). Verzoekster heeft o.a. een rechtstreeks exploitatierecht op de gemeenteweide. De exploitatie dient door begrazing te worden bewerkstelligt. Hiervoor heeft verzoekster een participatieovereenkomst gesloten met vier natuurlijke personen die voor de doorlopende begrazing van de gemeenteweide aan verzoekster een aantal dieren ter beschikking stelt, waarbij de natuurlijke personen eigenaar blijven van de dieren. Verzoekster stelt op haar beurt de gemeenteweide ter beschikking voor vrije, blijvende en onvoorwaardelijke begrazing en zij verzorgt jaarlijks op eigen kosten het onderhoud van de gemeenteweide. Na indiening van een aanvraag voor een enkele areaalbetaling over 2014 inzake de gemeenteweide, heeft verzoekster financiële steun toegekend gekregen van ALPA (verweerder). Nadat verzoekster de bedragen had ontvangen, heeft verweerder de steunaanvragen opnieuw beoordeeld. Verweerder heeft vastgesteld dat verzoekster geen recht had op het in concessie nemen van de gemeenteweide, aangezien zij blijkens de participatieovereenkomst geen veehoudster was. Bij beschikking heeft verweerder sancties vastgesteld, vanwege te hoge opgave van de oppervlakte waarvoor steun is verzocht volgens de regeling inzake een enkele areaalbetaling en die voor milieusteun voor de landbouw overeenkomstig artikel 58 van verordening 1122/2009. Bij proces-verbaal van 31 januari 2017 is ten laste van verzoekster een vordering ten gunste van de schatkist vastgesteld van 529 340,24 RON, gelet op artikel 73, lid 1, van verordening 796/2004. Verzoekster heeft tegen dit proces-verbaal beroep ingesteld. De rechter in eerste aanleg heeft dit beroep afgewezen. De rechter in tweede aanleg heeft de zaak terugverwezen, waarna de rechter in eerste aanleg de vordering van verzoekster tot dagvaarding heeft afgewezen, in wezen oordelend dat bij de enkele betalingsaanvraag geen kopie van de exploitatiekaart was overgelegd en dat verzoekster niet had bewezen dat zij veehoudster was of dat de grond werd gebruikt. Tegen dit vonnis heeft verzoekster een hogere voorziening ingesteld bij de verwijzende rechter. Verzoekster verzoekt om vaststelling van de onrechtmatigheid en ongegrondheid van het vonnis in eerste aanleg. Volgens verzoekster heeft de rechter in eerste aanleg de zaak niet voldoende onderzocht vanuit het perspectief van het Unierecht.

 

Overweging:

Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of het Unierecht in de weg staat aan een nationale regeling die vereist dat het gebruik- of exploitatierecht op een perceel grond moet worden bewezen met het oog op verkrijging van de financiële steun op grond van de oppervlaktegebonden regelingen. Het Hof heeft in de zaak Luigi e.a. geoordeeld dat verordening 1254/1999 voor het in aanmerking nemen van speciale premies, niet als voorwaarde stelt dat een geldige rechtstitel wordt overlegd waaruit blijkt dat de aanvrager gerechtigd is tot het gebruik van voederareaal waarop de aanvraag betrekking heeft. Het Unierecht staat er evenwel niet aan in de weg dat de lidstaten in hun nationale regelgeving een dergelijke verplichting opnemen, mits de doelstellingen van en de algemene beginselen van het Unierecht, in bijzonder het evenredigheidsbeginsel, in acht worden genomen. Daarnaast is de verwijzende rechter van oordeel dat dient te worden vastgesteld of het vereiste dat de begunstigde van een areaalregeling veehouder of eigenaar moet zijn om een perceel grasland in concessie te kunnen nemen, verenigbaar is met het Unierecht. Voorts dient te worden vastgesteld of de werkzaamheden die verzoekster uitvoert onder de ingeroepen definitie van landbouwactiviteit in artikel 2 van verordening 73/2009 vallen. Tot slot vraagt de verwijzende rechter zich af of het Unierecht in de weg staat aan de uitlegging van een nationale regeling  betreffende de kracht van gewijsde waar verweerster zich op beroept, waarbij een vordering slechts eenmaal door de rechter kan worden beoordeeld, en waarbij betrokkene geen vergelijkbare rechtsvordering kan indienen, wanneer de betrokkene met bezwaren tegen de definitieve uitspraak de wettelijke beroepsmogelijkheden inzet tegen die uitspraak.

 

Prejudiciële vragen:

1) Verzet het op financiële steun voor het landbouwjaar 2014 toepasselijke [Unierecht] – in het bijzonder verordening (EG) nr. 73/2009 en verordening nr. 1122/2009 – zich ertegen dat in het nationale recht voor financiële steun uit hoofde van oppervlaktegebonden regelingen bewijs wordt vereist van het gebruiksrecht op een perceel grond?

2) Voor zover het bovengenoemde [Unierecht] zich niet verzet tegen de in de eerste vraag bedoelde nationale regeling, verzet het [Unierecht] (met inbegrip van het evenredigheidsbeginsel) zich dan – in het specifieke geval dat de begunstigde het recht op exploitatie van het perceel landbouwgrond heeft aangetoond door overlegging van een concessieovereenkomst voor een perceel grasland (op grond waarvan de aanvrager tegen vergoeding het recht heeft verkregen om het perceel grasland op eigen risico en voor eigen voordeel te exploiteren) – tegen een nationale regeling die voor de geldige sluiting van een dergelijke concessieovereenkomst vereist dat de  toekomstige concessionaris uitsluitend veehouder of eigenaar van dieren is?

3) Valt het binnen de in artikel 2 van verordening (EG) nr. 73/2009 opgenomen definitie van landbouwactiviteit wanneer een begunstigde van een oppervlaktegebonden regeling – nadat hij een concessieovereenkomst voor grasland sluit ter verwerving van het exploitatierecht daarop en van toeslagrechten voor het landbouwjaar 2014 – naderhand een samenwerkingsovereenkomst sluit met veehouders, op grond waarvan hij het perceel onder concessie gratis ter beschikking stelt voor de begrazing door vee en de begunstigde het gebruiksrecht op de grond behoudt maar zich verplicht om het grazen niet te belemmeren en om de schoonmaak van het grasland te  verzorgen?

4) Verzet het [Unierecht] zich tegen de uitlegging van een nationale regeling als artikel 431, lid 2, Cod procedură civilă (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), betreffende de kracht van gewijsde van een definitieve rechterlijke uitspraak, volgens welke een definitieve rechterlijke uitspraak waarbij is geoordeeld dat een bepaalde betalingsaanvraag niet in aanmerking komt wegens schending van het in het nationale recht opgenomen vereiste van rechtmatigheid van de exploitatie-/gebruikstitel betreffende het perceel waarvoor in het landbouwjaar 2014 een oppervlaktegebonden regeling is aangevraagd (in een geding waarin nietigverklaring is gevorderd van een beslissing waarbij meerjarige sancties zijn opgelegd) [niet meer kan worden gewijzigd], welke uitlegging verhindert dat de verenigbaarheid van dat nationale vereiste met het op het landbouwjaar 2014 toepasselijke [Unierecht] wordt onderzocht in een nieuw geschil waarin de rechtmatigheid wordt beoordeeld van de  terugvordering van de aan de aanvrager onverschuldigd betaalde bedragen over datzelfde landbouwjaar 2014, waarbij die terugvordering is gebaseerd op dezelfde feiten en dezelfde nationale regeling die in de eerdere definitieve rechterlijke uitspraak zijn beoordeeld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-375/08), Landkreis Bad Dürkheim (C-61/09), (gevoegde zaken C-333/15 en C-334/15), (C-375/08)

Specifiek beleidsterrein: LNV