C-121/15 ANODE

Contentverzamelaar

C-121/15 ANODE

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   28 april 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   14 mei 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   14 juni 2015
Trefwoorden: energie (interne markt voor aardgas); mededinging

Onderwerp
- VWEU artikel 106 (openbare ondernemingen)
- Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

Verzoekster, belangenvereniging ANODE (Association nationale des opérateurs détaillants en énergie) vraagt de rechter nietigverklaring wegens bevoegdheidsoverschrijding van een decreet van 16-05-2013 betreffende het opleggen aan historische en alternatieve aanbieders op de aardgasmarkt van gereguleerde tarieven voor de verkoop. Zij stelt met name strijd met RL 2009/73 en met VWEU artikel 106 lid 1. Daarnaast stelt zij dat sprake is van een onregelmatige totstandkomingsprocedure aangezien onder meer de FRA NMa niet is geraadpleegd en geen kennisgeving aan de EURCIE zou hebben plaatsgevonden. De FRA regeling betreft de vaststelling van gereguleerde tarieven waarbij aanbieders de vrijheid hebben om concurrerende tarieven aan te bieden. De vraag is of deze staatsinterventie de totstandbrenging van een door concurrentie gekenmerkte aardgasmarkt, als bedoeld in RL 2009/73, belemmert.
De verwijzende FRA rechter (RvS) haalt het arrest Federutility aan waarin het HvJEU heeft gepreciseerd onder welke voorwaarden EULS kunnen interveniëren in de vaststelling van de prijs voor levering van aardgas aan eindverbruikers. Het ging daarin echter over ‘referentieprijzen’ zonder dat gunstigere tarieven mogelijk waren, en de betreffende regeling dateert van vóór 1 juli 2007, de datum waarop de markt moest zijn geliberaliseerd. Daarbij moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. De vraag is nu of met het opleggen van onderhavige openbaredienstverplichting een algemeen economisch belang wordt nagestreefd dat verenigbaar is met RL 2009/73 (in samenhang met VWEU 106 lid 2) daarbij rekening houdend met de door de RL beoogde doelstelling van liberalisering en noodzakelijke bescherming van eindverbruikers. Verwerende MinEZ heeft gewezen op de langlopende leveringscontracten van de historische aanbieders terwijl de alternatieve aanbieders de mogelijkheid hebben om zich tegen lagere prijzen op groothandelsmarkten te bevoorraden. Maar deze situatie is van voorbijgaande aard. Aangezien ook nog rekening moet worden gehouden met de in RL 2009/73 genoemde doelstellingen ‘voorzieningszekerheid’ en territoriale samenhang’, en dat de prijs voor levering door de historische leverancier kostendekkend moet zijn, levert dit voor de verwijzende rechter de volgende vragen op:
1) Moet de interventie van een lidstaat die bestaat in het opleggen aan de historische exploitant van de verplichting om eindverbruikers tegen gereguleerde tarieven de levering van aardgas aan te bieden, maar er niet aan in de weg staat dat zowel de historische leverancier als de alternatieve leveranciers concurrerende aanbiedingen doen tegen prijzen die lager zijn dan die tarieven, worden geacht los van de vrije marktwerking het prijspeil voor de levering van aardgas aan eindverbruikers te bepalen, en belemmert zij uit de aard der zaak de totstandbrenging van een door concurrentie gekenmerkte aardgasmarkt als bedoeld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2009/73/EG?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, volgens welke criteria moet dan worden beoordeeld of een dergelijke interventie van de staat in de prijs voor de levering van aardgas aan eindverbruikers verenigbaar is met richtlijn 2009/73/EG? In het bijzonder:
a) In hoeverre en onder welke voorwaarden staat artikel 106, lid 2, van het Verdrag, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/73/EG, de lidstaten toe om, door te interveniëren in de prijs voor de levering van aardgas aan eindverbruikers, andere doelstellingen na te streven dan de handhaving van de leveringsprijs op een redelijk niveau, zoals de voorzieningszekerheid en de territoriale samenhang?
b) Staat artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/73/EG, met name gelet op de doelstellingen „voorzieningszekerheid” en „territoriale samenhang”, een interventie van een lidstaat in de vaststelling van de prijs voor de levering van aardgas toe die is gebaseerd op het beginsel dat alle kosten van de historische leverancier moeten worden gedekt, en mogen de door de tarieven te dekken kosten andere bestanddelen omvatten dan het representatieve gedeelte van de voorziening op lange termijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-265/08 Federutility e.a./Autorità per l’energia elettrica e il gas
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten