C-123/14 Itales

Contentverzamelaar

C-123/14 Itales

Prejudiciƫle hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 juli 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   17 augustus 2014
Trefwoorden: btw; fraude

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster is een vennootschap met als voornaamste activiteit tussenhandel in hout en bouwmateriaal, en handel in wilde paddenstoelen. Zij komt op tegen een weigering haar aftrek van voorbelasting toe te staan over november en december 2009, en een navorderingsaanslag. Het gaat om drie facturen voor (diepgevroren) eekhoorntjesbrood van drie verschillende leveranciers. Controle door de belastingAUT (verweerster) bij deze leveranciers roept veel vragen op en twijfel rijzen of de leveranties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Partijen worden het later eens over de levering in Italiƫ en dat overladen bij verzoeksters leverancier en in verzoeksters bedrijfsruimte heeft plaatsgevonden. Maar de overdracht van het eigendomsrecht van de goederen kan niet worden vastgesteld.

De verwijzende BUL administratieve rechter leidt uit rechtspraak van het HvJEU af dat recht op aftrek voorbelasting ontstaat voor daadwerkelijk verrichte handelingen en dat dit niet (meer) kan worden ingeperkt tenzij duidelijk wordt dat de handeling deel uitmaakt van fraude. Om in deze zaak uitspraak te kunnen doen stelt hij het HvJEU de volgende vragen:
1. Moet artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat bij een verkoop van goederen aan een derde op grond van de aankoop ervan het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat, ook al bestaat geen bewijs dat de toeleverancier goederen van dat soort bezat?
2. Is een bestuurlijke praktijk als die van de Natsionalna agentsia po prihodite (nationaal agentschap voor belastinginkomsten) in overeenstemming met deze richtlijn en de rechtspraak betreffende de uitlegging ervan, wanneer volgens die bestuurspraktijk belastingplichtigen in de zin van de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde) het recht op aftrek van de voorbelasting wordt geweigerd op grond dat geen bewijs van de herkomst van de goederen bestaat, zonder dat het vermoeden dat aan belastingfraude wordt meegewerkt wordt geuit en/of objectieve gegevens worden verstrekt op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op recht op aftrek van de voorbelasting wordt gemaakt, deel uitmaakte van belastingfraude?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-80/11 Mahageben; C-285/11 Bonik
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten