C-125/17

Contentverzamelaar

C-125/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   16 mei 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       2 juni 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   2 juli 2017

Trefwoorden: vrij kapitaalverkeer; bevoegdheidstoedeling (subsidiariteit / evenredigheid)

Onderwerp: - VEU artikel 5 (bevoegdheidstoedeling - subsidiariteit / evenredigheid)

- VWEU artikel 63 e.v. (vrij kapitaalverkeer);
- richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG.

Verzoeker wordt (sinds 16-04-1999) vervolgd wegens het niet aangeven van een overdracht van tien miljard lire naar het buitenland, zoals vereist in het ‘belastingformulier W’. Hij krijgt daarvoor een geldboete opgelegd waartegen hij opkomt bij de provinciale Commissie voor belastingzaken te Rome. Zowel dit beroep als het hoger beroep bij de Regionale Commissie voor belastingzaken te Latium worden verworpen. Ook het Hof van Cassatie wijst zijn verzoek 11-12-2012 af. Het arrest wordt echter pas 23-10-2013 openbaar gemaakt. Tussen uitspreken arrest en openbaar maken wordt de ITA wetgeving gewijzigd – vanaf 04-09-2013 geldt (alleen) de verplichting om het bezit van tegoeden in het buitenland te vermelden in de jaarlijkse inkomstenaangifte. Dit komt in de plaats van het ‘formulier W’ voor overdrachten naar het buitenland. Ook de sancties zijn herzien. Verzoeker vraagt vervolgens verweerster (belastingdienst) de opgelegde sanctie in te trekken. In 2014 stelt verweerster de sanctie vast, waarna verzoeker opnieuw intrekking vraagt. De aanslag wordt dan door verweerster opgeschort, waartegen verzoeker beroep tot nietigverklaring instelt bij de verwijzende rechter. Hij stelt dat door de nieuwe regeling het hem ten laste gelegde strafbare feit is opgeheven en de sanctie nu onrechtmatig is. Verweerster stelt dat de zaak uiteindelijk is beëindigd omdat deze zonder voorwerp is geraakt.

De verwijzende ITA rechter (Regionale belastingRb Rome) wil allereerst nagaan of de zaak inderdaad zonder voorwerp is geraakt en vervolgens of de sanctie na arrest van het Hof van Cassatie definitief is geworden. Hij komt tot de conclusie dat de nieuwe wet het strafbare feit niet heeft opgeheven maar slechts heeft geherformuleerd. Om investeringen in het buitenland te kunnen bezitten zal eerst een overdracht moeten plaatsvinden. Het bezit van investeringen is voor de belastingdienst makkelijker te achterhalen. De wetswijziging heeft plaatsgevonden op instigatie van de EURCIE die in een Pilotzaak kritiek had geuit op de oude regeling voor wat het beginsel van vrij verkeer van kapitaal betreft. De nieuwe regeling heeft de administratieve lasten voor de belastingplichtige verminderd. De vraag moet dus worden beantwoord of de sanctie voor verzoeker opnieuw (in gunstige zin) moet worden bepaald. De zaak was bij het Hof van Cassatie aanhangig toen de nieuwe wetsbepaling in werking is getreden, zodat het Cassatiehof ambtshalve het ‘jus superveniens’ moet toepassen zolang de sanctie niet definitief is geworden. Het Cassatiehof is echter niet meer bijeen geweest vóór de publicatie van het arrest op 23-10-2013 om te onderzoeken of de nieuwe wetsbepaling van toepassing is. Verzoeker heeft daar evenmin om verzocht. Er zou dus sprake zijn van kracht van gewijsde, alhoewel zelfs verweerster daar twijfels over heeft. Om de zaak te kunnen beslissen heeft de verwijzende rechter nadere uitleg nodig over RL 2011/16 (mede naar aanleiding waarvan de nieuwe regelgeving is ingesteld) en de daarin geformuleerde doelstelling van het ondervangen van de negatieve gevolgen van de toenemende globalisering van de interne markt en het bevorderen van de wederzijdse bijstand tussen de EULS op belastinggebied. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:

„Verzetten artikel 64 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), junctis het daaraan voorafgaande artikel 63 en het erop volgende artikel 65, en richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 – voor zover die bepalingen, respectievelijk, de nationale wetgever toestaan om de beperkingen te handhaven die op 31 december 1993 bestaan inzake het kapitaalverkeer naar of uit derde landen, teneinde mogelijke inkomensderving voor de lidstaten te voorkomen en bewijzen te vergaren van onregelmatige of onwettige transacties die onverenigbaar lijken te zijn met of een schending lijken te vormen van het belastingrecht, en op grond van de in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid onderscheid maken tussen belastingplichtigen die zich niet in eenzelfde situatie bevinden wat betreft hun verblijfplaats of de plaats waar hun kapitaal zich bevindt, – zich tegen een nationale regeling die volgens artikel 9, lid 1, onder c) en d), van wet nr. 97 van 6 augustus 2013 (Europese wet 2013), althans volgens de daaraan door beide partijen gegeven uitlegging, het strafbare belastingfeit van de artikelen 4 en 5 van wetsdecreet nr. 167 van 28 juni 1990, omgezet met wijzigingen in wet nr. 227 van 4 augustus 1990, definitief heeft opgeheven (in plaats van geherformuleerd), zonder daarenboven onderscheid te maken tussen de verschillende gevallen van verkeer van kapitaal, te weten verkeer van kapitaal tussen de lidstaten van de Unie onderling en tussen die lidstaten en staten of gebieden met een gunstig belastingstelsel?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN