C-125/24 Palmstrale 

Contentverzamelaar

C-125/24 Palmstrale 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    2 juni 2024

Trefwoorden: BTW; vrijstelling

Onderwerp:

-             Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 143, lid 1, onder e);

-             Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie: artikel 86, lid 6, en artikel 203.

Feiten:

Verzoekende partij is AA en verwerende partij is de algemene vertegenwoordiger van de Zweedse douaneautoriteit. AA bezit paarden die worden gebruikt voor wedstrijden. Zij exporteerde met dit doel twee paarden naar Noorwegen, om ze vervolgens na de wedstrijd terug te brengen naar Zweden. De paarden werden bij de grensovergang naar Zweden, en dus weer de Europese Unie in, niet aangeboden als binnengebrachte goederen. Bij een wegcontrole in Zweden werd AA aangehouden en de douane besloot om een btw-aanslag op te leggen. Tegen deze beslissing gaat AA in beroep.

Overweging:

Het is verplicht om btw te betalen over de invoer van goederen uit een derde land naar de Unie. Op grond van artikel 143, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112 kunnen vrijstellingen verleend worden voor de wederinvoer van goederen. In artikel 203 van verordening 952/2013 worden hiervoor procedurele voorwaarden gesteld, zoals het aangeven van de goederen bestemd voor het vrije verkeer en het indienen van een verzoek om vrijstelling. AA had in strijd met artikel 139, lid 1 geen aangifte gedaan van de goederen. Op grond van artikel 79 is hierdoor een douaneschuld ontstaan. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of er zowel aan de materiële als aan de formele voorwaarden van artikel 203 moet zijn voldaan om de vrijstelling van invoerrechten te verlenen, wanneer er een douaneschuld is ontstaan.

Prejudiciële vraag:

Moeten artikel 143, lid 1, onder e), van de btw-richtlijn alsmede artikel 86, lid 6, en artikel 203 van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat zowel aan de materiële als aan de formele voorwaarden van artikel 203 van het douanewetboek moet zijn voldaan om vrijstelling van invoerrechten – en dus vrijstelling van btw – bij wederinvoer te kunnen verlenen wanneer een douaneschuld in de zin van artikel 79 van het douanewetboek is ontstaan doordat niet is voldaan aan de aanbrengingsverplichting van artikel 139, lid 1, van het douanewetboek?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal

Gerelateerde documenten