C-127/14 Surmačs

Contentverzamelaar

C-127/14 Surmačs

Prejudiciële hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   9 mei 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   25 juni 2014
Trefwoorden: depositogarantiestelsel

Onderwerp
Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels

Verzoeker Andrejs Surmacs is vice-president van de op 21 november 2011 omgevallen LET bank Latvijas Krājbanka. Verzoeker wil zijn financiële hachje redden door een beroep te doen op het depositogarantiestelsel maar gelet op zijn functie wordt geoordeeld dat verzoeker niet de hoedanigheid heeft van deposant aan wie de gewaarborgde schadeloosstelling is verschuldigd. Verzoeker maakt bezwaar tegen dat besluit maar de betreffende Commissie stelt vast dat zijn verzoek terecht is afgewezen omdat hij een werknemer van de deposito-instelling is en verantwoordelijk was voor de activiteiten van die instelling (zoals geregeld in de LET depositogarantiewet, de omzetting van RL 94/19). Verzoeker gaat in beroep, stellende dat zijn functie een ‘erefunctie’ betreft zonder enige beslissingsbevoegdheid. Dit wordt op 24-04-2013 afgewezen. De door verzoeker geadieerde admin Rb oordeelt dat gezien de betekenis van verzoekers titel ‘vicepresident’ deze functie moet worden aangemerkt als een leidinggevende die direct onder het hoogste gezag van de kredietinstelling stond, te weten de voorzitter van de RvB. Dit blijkt ook uit verzoekers functiebeschrijving. Dat zijn functie niet is opgenomen in de lijst van functies waaraan tekenbevoegdheid is gekoppeld sluit niet uit dat verzoeker bevoegdheden had om de activiteiten van de kredietinstelling te beïnvloeden en zelfs de verplichting had om belangrijke verrichtingen van de instelling te controleren.
Verzoeker gaat tegen dit oordeel in cassatie.

De verwijzende LET rechter (Kamer bestuursgeschillen van het Hooggerechtshof) constateert dat het meningsverschil zich toespitst op de in punt 7 van bijlage I bij RL 94/19 bedoelde uitsluiting, met name om de vraag of het hier om een uitputtende lijst gaat. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Moet punt 7 van bijlage I bij richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels aldus worden uitgelegd dat de daarin gegeven opsomming van personen die moeten worden beschouwd als met de betrokken kredietinstelling verbonden personen aan wie het recht op de gewaarborgde schadeloosstelling moet worden ontzegd, uitputtend is?
2. Kan een persoon die volgens zijn functiebeschrijving het recht heeft om een activiteitstak van de kredietinstelling of de uitvoering van een taak, maar niet de activiteit van de kredietinstelling in haar geheel, te plannen, te coördineren en te controleren, en die geen bevelen kan geven of voor andere personen bindende beslissingen kan nemen, worden beschouwd als beheerder van een kredietinstelling of als een andere in punt 7 van bijlage I bij de richtlijn bedoelde persoon? Moet rekening worden gehouden met de inhoud van de activiteitstak van de kredietinstelling of van de functie?
3. Moet punt 7 van bijlage I bij de richtlijn aldus worden uitgelegd dat een lidstaat betaling van de gewaarborgde schadeloosstelling kan ontzeggen aan een persoon die overeenkomstig de in de functieomschrijving vermelde rechten en verplichtingen, niet kan worden beschouwd als leidinggevende persoon maar die feitelijk een aanzienlijke invloed heeft op de beslissingen van de leidinggevende personen van de kredietinstelling of van de hoofdelijk voor die instelling aansprakelijke personen? Kan de louter informele invloed die uitgaat van het gezag, de knowhow of de kennis van de persoon inzake de activiteit van de kredietinstelling in deze context relevant zijn?

Specifiek beleidsterrein: VenJ mede FIN

Gerelateerde documenten